bij: Jes. 5, 1-7 en Fil. 4, 6-9 en Mt. 21, 33-43

Er is veel inspanning nodig om in de Bijbelse tijd woeste grond geschikt te maken voor de landbouw. Er waren nog geen technische hulpmiddelen. Alles moest met de hand gebeuren. In de brandende moet er gezwoegd worden om de helling vrij van stenen te maken, want alles ligt vol rots en steen. Uit de verre bron heeft hij eindeloos veel keren water aangedragen en tenslotte heeft hij met veel zorg de dure plantjes gepoot en zorgvuldig van water voorzien in de hoop dat al zijn werk niet tevergeefs zou zijn Maar als dan het resultaat van al die arbeid en die zorg geen volle zoete druiven zijn, maar alleen wat zure, wrange bessen, dan is de teleurstelling groot. Zo is het gesteld met de vriend waarvan de profeet Jesaja zingt. Wat had ik nog meer moeten doen?, klaagt de vriend van de profeet. En die vriend van de profeet blijkt dan God te zijn en de wijngaard het volk van Israël. God die alles doet voor zijn volk maar het volk dat geen vruchten voortbrengt.  En het verhaal van het evangelie is nog triester. De wijngaard brengt wel goede vrachten voort, maar die worden ingepikt door mensen die door de wijngaardenier in goed vertrouwen zijn aangenomen en ook hier plukt de wijngaardenier geen vruchten van zijn werk. Ten einde raad om nog iets te redden, stuurt de man zijn zoon om de arbeiders tot andere gedachten te brengen. Maar het wordt nog erger: ze vermoorden de zoon. Twee verhalen met dezelfde teleurstellende strekking. Parabels, leerverhalen waarin Jezus heel duidelijk maakt hoe God zich voelt, hoe de verhouding is tussen God en het volk dat Hij heeft uitgekozen. Eigenlijk spreken de verhalen voor zichzelf. God is teleurgesteld, dat er zo weinig is terecht gekomen van zijn wijngaard, de aarde. Wat had God dan eigenlijk bedoeld. Daarvoor moeten we naar het begin van de Bijbel en  daar lezen we, dat God in zijn oneindige liefde besloot een wondere  tuin te maken en die tuin te bevolken met wezens, die waren geschapen naar zijn beeld en gelijkenis en die dus, net als Hij, in staat waren om liefde te ontvangen en te geven. En de vruchten van die tuin, die wijngaard, zouden hierin bestaan, dat de mensen God zouden eren en liefhebben. Zo begon Hij aan zijn schepping. Met eindeloze zorg schiep God de aarde en bevolkte haar met dieren en planten en toen alles klaar was kwam het grote moment dat Hij de mens ging scheppen, die zijn liefde zou kunnen ontvangen en beantwoorden. Maar dit werd een grote teleurstelling. In plaats van zich open te stellen voor de zon van Gods liefde, wendde de mens zich van God af en had alleen belangstelling voor zichzelf. En de enige vruchten van al Gods werk waren de zure, onverteerbare voortbrengselen van menselijke hoogmoed en egoïsme. Maar ondanks alles laat God zijn schepselen niet in de steek. En in zijn eindeloze goedheid, besluit Hij het volk van Israël uit te kiezen en het te maken tot zijn speciale wijngaard. Hij omringt hen met zijn liefde, Hij geeft hen zijn Wet. Maar die wijngaard levert weer niets op. En als God mensen stuurt om de opbrengst in de ontvangst te nemen, – daarmee worden de profeten bedoeld – worden dezen zeer onvriendelijk ontvangen. Ze worden gestenigd, ja zelfs gedood. Tenslotte stuurt God zijn Zoon om hen tot betere gedachten te brengen en hen weer een nieuwe kans te geven om te leven met Hem en weer gelukkig te worden. Maar wat doen de mensen? Ze grijpen Hem vast sleuren Hem buiten de stad en doden Hem: Zo scheen Gods plan voor de tweede maal mislukt. Weer scheen het dat God zijn wijngaard maar beter kon laten verwilderen en laten overwoekeren door het onkruid  en de brandnetels van menselijke eigenwijsheid en hoogmoed. Maar dat lag niet in Gods plan besloten. Zoals Jezus zegt: Hij zal de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers verpachten die wel hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen. Daarmee bedoelt Hij het nieuwe volk van God, allen van goede wil, de kerk. Uit de dood opgestaan keerde de Zoon terug naar zijn wijngaard. Hij is de hoeksteen geworden van die Kerk en door de gave van zijn Geest wist en weet Hij mensen te begeesteren voor het grote plan van de Vader. En vol geloof en liefde zijn ze aan het werk gegaan in de wijngaard van God. En door zijn Geest zendt Hij steeds meer arbeiders in zijn wijngaard en door doopsel en vormsel heeft Hij in onze tijd ook ons gezonden. Zo hebben wij ieder van ons apart den plaats in zijn grote plan, ieder in het stukje wereld en tijd waarin Hij ons heeft geplaatst. Laten we dat nooit vergeten. God heeft ieder van ons geroepen om met Hem samen te werken aan zijn grootse plan. Dat plan, dat Hij niet alleen wil uitvoeren, maar samen met ons. Bid de Heer, dat Hij meer arbeiders zendt, zegt Jezus, want eens, op het einde van de tijden, zo lezen we in het laatste boek van de Bijbel, zal Hij zeggen tot de engelen van het laatste oordeel: Oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want de druiven zijn rijp. Dat zal de voltooiing zijn van Gods heilsplan, Dan zal Hij uiteindelijk toch de vruchten plukken van zijn liefde.’ Laten we daarom zo trouw mogelijk in het leven van iedere dag werken aan de wijngaard des Heren, dwz gerechtigheid en liefde verspreiden in zijn Naam. Dan zullen wij ook eens mogen genieten van de vruchten als de tijd van de grote oogst gekomen is. Amen.