bij: Ez. 18, 25-28 en Fil. 2, 1-11 en Mt. 21, 28-32

Wij voelen ons, medechristenen, nette, keurige mensen, die de plichten van onze godsdienst zo goed mogelijk nakomen. Over het algemeen zijn we tamelijk tevreden over onszelf: we doen het nog niet zo slecht. Kijk maar eens naar die anderen, denken we dan -want zeggen durven we het niet zo goed – kijk maar eens naar die anderen, die zich niet om God of gebod bekommeren. Tot dat soort mensen richt Jezus zich in het evangelie: de hogepriester, de oudsten van het volk, de Farizeeën. Wij zijn geneigd te denken dat dat slechte mensen waren, maar dat waren ze niet: het waren mensen, die meer of minder fanatiek vroom hun plichten deden, eigenlijk mensen zoals wij. Wij zijn bij het horen van het evangelie van vandaag geneigd te zeggen: die boodschap is niet voor ons: retour afzender adres onbekend. Maar die zekerheid namelijk, dat de boodschap niet voor ons bestemd is, die klaagt Jezus juist aan: die zelfgenoegzaamheid die zelfverzekerdheid van de Farizeeën in ons. Want Hij zegt tot ons ook hier in de kerk: misdadigers en hoeren zullen eerder het koninkrijk van God binnengaan dan jullie. Dat is niet eerlijk, zeggen we dan: die tamboeren maar raak en wij zijn zulke nette mensen. En daar zit het hem nou in: van jezelf denken dat je nette mensen bent en het daarbij laten, het wel goed vinden: maar het zit nooit goed bij niemand van ons: als je werkelijk gelooft in de boodschap van Jezus dan betekent dat een voortdurende bekering, een voortdurend  zeggen: ik ben fout geweest, een voortdurend corrigeren van je leven, een voortdurend je opnieuw instellen op de eisen van liefde.  Er zijn eronder die brave mensen die zo op hun geld zitten dat ze nooit een behoorlijke geldelijke bijdrage aan de nood van de medemens geven.  We kunnen ons wel volgelingen van Christus noemen, maar daarom zijn we het nog niet? En zijn er onder die brave mensen die ruzie hebben in de buurt, in de familie, en die niet de eerste stap zetten om het goed te maken omdat de schuld bij de ander zou liggen. Ze willen zich niet vernederen. En toch zijn wij allemaal christenen, die zeggen te geloven in Jezus Christus, die zich zelf vernederd heeft tot de dood op het kruis. En er zijn veel van die brave mensen die heel wat meer konden doen om andere mensen te helpen, als ze wat minder met zichzelf bezig waren en toch zeggen wij steeds weer opnieuw dat voor ons christenen de naastenliefde het belangrijkste is. Ik zou best kunnen zijn dat we dat we allemaal meer dan we willen, lijken op die eerste zoon: die tot zijn Vader zegt: ik ga vandaag werken in uw wijngaard, maar die het in feite niet doet of liever niet voldoende doet en dan toch denkt dat Vader tevreden is. Je hebt mensen op hun werk van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds keihard werken aan hun job. Die kunnen met recht zeggen: ik werk. Maar je hebt er ook, die voornamelijk aanwezig zijn van 8 tot 5 en dan toch zeggen: ik werk. Dan bedriegen ze hun baas en zichzelf. Tot welke groep horen wij onder de werkers in het Rijk Gods. Ben ik een keiharde werker of ben ik er alleen maar voor het meest noodzakelijke: stiptheidsactie precies volgens de letter van de  wet. Weet u, waarom de misdadigers en de hoeren eerder het rijk Gods in zullen gaan, omdat zij duidelijk nee zeggen omdat zij weten dat ze fout zijn. Het zijn publieke zondaars. En als je weet dat je fout bent, ben je eerder in staat om je op de borst te kloppen: denk maar aan die tollenaar achter in de tempel: God heb medelijden met mij en de Farizeeër vooraan die zegt: Heer, ik dank U dat ik niet ben zoals die anderen. De stap naar de bekering is bij de tollenaar kleiner dan bij de Farizeeër die zo tevreden is over zichzelf. Zacheüs de kleine tollenaar, Magdalena, de hoer bekeren zich en de Farizeeën, ze kruisigen Jezus.  Als we niet dagelijks ons geweten onderzoeken van wat hadden we meer kunnen doen aan de liefde, dan zijn we nette Farizeeërs, van wie Christus zegt dat ze het rijk Gods niet zullen binnengaan. Alleen als we ons oprecht bekeren: Heer, wees mij arme zondaar genadig, alleen dan zullen we leven.