bij: Jes. 55, 6-9 en Fil.1, 20c-24.27a en Mt. 20, 1-16a

Het is mij meerdere malen overkomen, dat als je de naam van iemand in lovende zin gebruikte en zei: dat is toch ‘nen aardige mens; dat er dan iemand zei: ja maar, die is in de oorlog fout geweest, weet u dat niet. Of: ja die heeft indertijd ook moeten trouwen. Nou, die heeft wat af geboemeld in zijn jonge jaren. Eigenlijk allemaal opmerkingen, die willen zeggen: hij is toch niet zo goed als je denkt. Allemaal met de gedachte erbij: ik ben niet fout geweest in de oorlog, ik heb niet hoeven te trouwen, ik heb altijd netjes opgepast: dus ik ben beter dan die ander. Dat soort rechtvaardigheidsschema’s hanteren wij, bewust of onbewust. En we vinden eigenlijk, dat God maar hetzelfde moet doen. Dat al die dingen moeten tellen bij de eindafrekening van ons leven: dat wij die altijd geprobeerd hebben goed christen te zijn met alle moeite en inspanning van dien toch m minstens hoger in de hemel dienen te komen dan zij, die een groot gedeelte van hun leven maar aan getamboerd hebben. En dan schrikken we toch een beetje, denk ik, bij de lezingen van deze zondag, waar in de eerste lezing heel nadrukkelijk staat: uw gedachten zijn niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen, is de godsspraak van de Heer. Niet loon naar werken, zoals wij mensen dat begrijpen, geen kwestie van cao tussen God en de mensen, geen boekhoudkundig afwegen van goede en slechte daden: geen credit en debetzijde in de goddelijke boekhouding: die opgeteld en afgetrokken het loon of de straf bepalen. Is God dan niet rechtvaardig, beloont Hij dan niet het goede en bestraft Hij dan niet kwade, zoals we in de catechismus geleerd hebben. Jawel, Hij beloont het goede en straft het kwade: maar voor het goede, voor het je toewenden naar God is het tot aan de avond van het leven niet te laat. Hij blijft alle mensen roepen op ieder tijdstip van de dag, in iedere fase van je leven. En ben je soms in je jeugd op de markt van de wereld blijven staan, omdat je van God niet wist of wilde weten, dan roept hij je ook nog in zijn wijngaard, in zijn rijk op je levensavond. En geef je dan gehoor, bekeer je je tot Hem, dan heb je recht op loon, net als al zijn kinderen. De parabel van de arbeiders in de wijngaard lijkt op de parabel van de verloren zoon, die terugkomt naar zijn vader na alles verboemeld te hebben en die dan toch door de vader weer hetzelfde behandeld wordt als zijn oudste zoon, die altijd braaf is geweest en hard heeft gewerkt. Gods rechtvaardigheid is immers doordrongen van liefde. Een liefde die je het best kunt begrijpen als je ouders bent van wie een van de kinderen een verkeerde weg is ingeslagen en van huis is weggelopen. Je kunt het contact niet herstellen als de ander niet wil, maar je je hoopt en je bidt, dat je kind zal terugkomen. En de liefde voor dat kind zal je als het ware dwingen om als hij terugkeert, het verleden te vergeten en hem te behandelen precies zoals je je andere kinderen behandelt, misschien zelfs met een nog grotere liefde. Zo is God voor de mensen. Dat is zijn rechtvaardigheid. Als mensen zich naar hem toewenden op welke leeftijd dan ook en na wat voor verleden dan ook, dan vergeeft Hij, begraaft het verleden volkomen en biedt toekomst. Als wij christenen willen zijn, zullen wij God in deze liefde moeten navolgen: dan zullen wij ten opzichte van elkaar het verleden moeten begraven, mensen beoordelen op wat ze nu zijn, vergeven en vergeten. En daarbij bedenken, dat het misschien een even grote prestatie is van een foute levensweg terug te keren dan om altijd netjes in de pas te blijven lopen. Amen.