bij: Ez. 37, 12-14 en Rom. 8, 8-11 en Joh. 11, 1-45

Evenals de genezing van de blindgeborene, die we vorige week hoorden, is het wonder van de opwekking van Lazarus een teken. Zoals de evangelist het vertelt, stuurt Jezus heel duidelijk op dat teken aan. Als hij van de ziekte van Lazarus hoort, treuzelt Hij nog een paar dagen met te komen en zegt: deze ziekte voert niet tot de dood, maar opdat de Zoon Gods erdoor verheerlijkt moge worden. En vóór het graf van Lazarus spreekt Jezus een gebed, dat ook op het bedoelde teken wijst: Omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij  gezonden hebt.” Jezus wil zich hier tonen als degene die macht heeft over leven en dood. Hij roept Lazarus uit het graf, niet omdat Hij gekomen is om mensen van de lichamelijke dood te redden. De genezing van de lichamelijke dood in dit geval is overigens maar tijdelijk. Ook Lazarus zal vroeg of laat weer moeten sterven. De genezing van de lichamelijke is hier slechts een teken van het feit, dat Jezus de dood overstijgt; dat Hij sterker is dan de dood. De opwekking van Lazarus moet de omstanders en ook ons tot het geloof brengen, dat Jezus sterker is dan de dood. Moet ons brengen tot het echte paasgeloof, dat getuigt, dat Jezus gestorven en verrezen is en zetelt aan de rechterhand van de Vader. Dat het leven, dat in Jezus is van een hoger en duurzamer gehalte is, dan dit aardse leven, dat door de lichamelijke dood wordt afgebroken. En ook dat Jezus dat leven, dat eeuwige leven aan de mensen kan meedelen. De kern van het evangelie – en voor de waarheid daarvan is de opwekking van Lazarus een teken – is: de uitspraak van Jezus: Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Tot geloof in die uitspraak wil het teken bewegen. Wat zegt Jezus nu in die uitspraak? Niet, er is eeuwig leven. Zomaar eeuwig leven is er niet. En mensen die zeggen: er zal wel iets zijn na de dood, kunnen niet op Jezus steunen. Die zeggen van ik zie wel of er iets is, vinden in het evangelie geen houvast. Jezus zegt alleen maar: Ik ben de verrijzenis en het leven. Verrijzenis en eeuwig leven zijn gebonden aan de persoon van Jezus. Hij alleen heeft dit uit zichzelf. Maar Hij zegt wel: wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven. Als je in Jezus gelooft, als je Hem aanhangt: als Hij in je leeft door het geloof, door het doopsel, het vormsel en de regelmatige eucharistie, dan zal Hij, de Levende, jou door de dood heen trekken naar God. Zo is Jezus de Verlosser. Hij draagt hen die in Hem geloven door het donker van de dood heen naar het leven bij God. Jezus zegt nog meer: ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Dat wil zeggen: iemand, die in Jezus gelooft en die gedoopt is, is een ander mens geworden, heeft het eeuwig leven ontvangen. Hij heeft nu al het eeuwige leven. Voor de gelovige bestaat de dood niet meer als het afschrikwekkende einde van alles. Hij heeft een leven van een hoger gehalte in zich dan het puur lichamelijke. Hij heeft het eeuwige goddelijk leven in zich en dat sterft niet. In het evangelie van Johannes wordt met een nieuwe visie gekeken naar het leven en de dood: iemand die in Jezus gelooft heeft nu al het eeuwige leven. Hem kan de lichamelijk dood niet echt deren. Iemand die niet in Jezus geloof, die Jezus afwijst, heeft het eeuwig leven niet in zich, en is in feite al dood, een levend lijk, waarbij de lichamelijke dood alleen maar definitief bevestigt wat al was: dood. Laten we in het zich van Pasen steeds meer gaan leven als levende mensen, als mensen, die metterdaad geloven in Jezus. Moge het eeuwig leven, de heilige Geest in ons groeien. Amen.