Een verkeersbord: kijk uit, gevaar: en onmiddellijk daarachter een bord: einde van alle verboden. Een dergelijke situatie is op onze wegen niet helemaal onmogelijk maar wel erg verwarrend. Nog verwarrender en raadselachtiger zou het zijn, als er één bord stond, dat allebei de betekenissen tegelijk zou hebben. Mozes richt in de woestijn een dergelijk dubbelzinnig teken op, een teken van tegenspraak. Het zit daar vol met giftige slangen; velen zijn gebeten en gestorven; er is een panische angst bij het volk. Ze zien de slangen als een straf van God voor hun gemopper en hun ongehoorzaamheid, straf voor hun ongeloof. En dan maakt Mozes van brons zo’n giftige slang en zet die op een paal. Het is het teken van het grote gevaar, dat iedereen bedreigt. Maar het verhaal gaat verder: ieder die door een slang gebeten was, maar zijn ogen vol vertrouwen, vol geloof omhoog richtte naar de slang, bleef in leven. Het teken van gevaar, wordt als je er in geloof naar opziet, een teken van redding. Het volk van Israël in de woestijn moet blijkbaar leren, niet te mopperen, niet terug te krabbelen voor gevaren die dreigen, maar bij alle bedreiging omhoog te blijven kijken in geloof naar God, de bedreiging onder ogen te zien in geloof. Dan is er redding. In de koningstijd, toen het Israël materieel goed ging, hadden ze alleen maar aandacht voor rijkdom, genot en plezier. Zelfs de priesters deden eraan mee. Hun blik ging niet meer naar boven. En de profeten, die hun blik naar boven wilden trekken, werden voor de gek gehouden. Ze meenden geen redding nodig te hebben. De Babylonische ballingschap maakt een eind aan die illusie. Jeruzalem en de tempel waar ze zo trots op waren werden verwoest. Ze hadden niets meer dan doffe ellende in een vreemd land. Maar juist in de ballingschap ging het volk weer luisteren naar de profeten, richten ze hun ogen weer op naar de hemel in geloof. En er kwam redding in de doffe ellende. Onder de Perzenkoning Cyrus mag het volk gelouterd en gezuiverd terugkeren naar Jeruzalem. De ballingschap, het teken van vernedering wordt het middel tot redding. Als Jezus in zijn nachtelijk gesprek stil staat bij de betekenis van zijn eigen leven, verschijnt dezelfde dubbelzinnigheid en tegenspraak. Hij ziet het kruis. Het kwaad van heel de wereld, het kwaad van jaloezie en eigengereidheid, van egoïsme en goddeloosheid zal hem breken, zal het laatste restje bloed uit Hem persen. Hij is er niet happig op. Welke mens zou dat wel zijn. Maar Hij ziet het onder ogen als iets wat moet gebeuren. Immers in die opperste vernedering wordt de Mensenzoon verheven. Jezus zal verheven worden aan het kruis. Dat woord staat er niet voor niets. In de diepste ellende hangt Hij aan het kruis als de verhevene, hoog boven de aarde. Daar is Hij al de Verrezene, het echte Leven. Het kruis is niet alleen het teken van de redding, het is de redding zelf. Op het kruis snijden twee lijnen elkaar. Op de horizontale balk van het kruis staat: beproefd, verteerd, vergaan, lijden en dood. Op de verticale balk staat: verheerlijkt, verheven, verrijzenis, leven in eeuwigheid. Op het kruispunt van die twee vallen de tegenstellingen weg. Of beter gezegd: ze gaan in elkaar op; op dat kruispunt is de meest vernederde de meest verhevene. Maar er is meer: op dat kruispunt voltrekt zich het oordeel. Wie niet opziet naar het kruis en wie niet gelooft, dat in deze vernederde Gods heerlijkheid aan het licht komt, is veroordeeld. Maar wie in Hem gelooft zegt Johannes, wordt niet geoordeeld. In Hem geloven, dat is doen wat Hij gedaan heeft: het kruis niet uit de weg gaan, dienen, de minste durven zijn en daarin de grootste, durven lijden en sterven met Hem. Wie leeft als Hij zal maar al te vaak het gevoel krijgen, dat hij verliest en vergaat. Dat is dan een teken, dat hij meer en meer gaat lijken op Hem die verloor, verging en overwon. Amen.