Het was één tegen allen bij de profeet Elia. Hij was de enige die aan God had vastgehouden. Achab, de koning, en heel het volk van Israël waren een makkelijker een aantrekkelijker god achternagelopen: Baäl. En Elia had de strijd van één tegen allen aangedurfd. Op de berg Karmel had hij de koning en het volk en de Baälspriesters uitgedaagd: eens kijken wie het offer zelf komt halen: Jahweh of Baäl. En Baäl was verslagen. Hoezeer zijn priesters ook riepen en smeekten; het offer bleef liggen. Baäl bleek niets te zijn. Daarentegen had Jahweh zijn macht bewezen. Op een simpel gebed van Elia had een bliksemstraal uit de hemel het offer verteerd. Maar als Elia gedacht had, dat Gods tekenen de onwillige harten van de mensen zouden veranderen, dan had hij het mis. Geloven in God, en dat betekent ook zich houden aan zijn geboden, is voor veel mensen te lastig. Ze overschreeuwen in hun egoïsme en trots Gods tekenen. Zo was het zeker met Izebel, de koningin, die blijkbaar de broek aan had in Samaria. Want ze stookt haar man, koning Achab, op Elia na diens triomf op de Karmel te vervolgen. En zo moet Elia vluchten. En zo treffen we de profeet aan in de eerste lezing. Op de vlucht in de woestijn en moedeloos. Hij verlangt ernaar te sterven. Het hoeft van hem niet meer.

Herkent u die situatie in uw eigen leven? Je hebt altijd aan God vastgehouden; misschien de spot of het meewarig lachje van de omgeving verdragen, dat ze je gaven omdat je bleef bidden en naar de kerk ging, en omdat je er duidelijke christelijke principes op na hield, die voor anderen al lang uit de tijd waren. En dan loopt het toch allemaal fout: je krijgt met ziektes en tegenslag te kampen of het gaat niet goed met je kinderen. En dan ben je in de woestijn en moedeloos net als Elia. Het hoeft niet meer. Want we hadden van God toch wel wat meer verwacht, wat meer rugdekking, wat meer hulp. We hebben zo ons best gedaan en wie lachen er nu: niet ik maar die anderen die zich van God noch gebod iets aantrekken.

Terug naar Elia. God brengt hem niet terug naar de triomf van de Karmel. Nee, hij geeft hem te eten in de woestijn, die hem de kracht geeft zijn moeizame reis voort te zetten. Want daar gaat het blijkbaar om: om het eindpunt van de reis door de woestijn. Dat moet je met Gods hulp zien te halen. Dat eindpunt is de Horeb, de berg van God. En daar wordt Elia beloond met iets veel mooiers dan op de berg Karmel: namelijk de intieme ontmoeting met God zelf.

Medechristenen, als wij serieus christen zijn blijft ons de woestijn niet bespaard, is onze levenstocht vaak moeizaam. Maar we mogen niet opgeven. God neemt de woestijn niet weg evenmin als bij Elia. Maar Hij geeft ons wel het voedsel en de kracht om door te gaan naar het einddoel, de hemelse Horeb waar we God werkelijk zullen ontmoeten. En het voedsel dat Hij ons aanreikt in de woestijn van het leven, is Jezus zelf, die de weg naar God door de woestijn van het leven gebaand heeft. Die niet opgegeven heeft, ook al leek het alsof God Hem op het kruis verlaten had. Deze Jezus is voor ons voedsel voor onderweg, het Brood des levens. Altijd, maar zeker als we moedeloos zijn, moeten we naderen tot de eucharistie, de kracht van waaruit we steeds weer verder kunnen gaan, totdat wij de berg van God, de eeuwige Horeb bereikt hebben. Amen