De grote en constante bekoring voor de mens is: niet God maar zichzelf in het middelpunt van de wereld te stellen. De mens en zijn vrouw in het begin konden al niet aan die verleiding weerstaan. In plaats van God en zijn gebod niet van de boom te eten plaatsten ze zichzelf met hun begeerten en verlangens in het middelpunt, daarbij listig geholpen door de duivel, die de kunst verstaat de zwakke plekken in het geweten van een mens met zijn valse maar verleidelijke redeneringen te lijf te gaan. Die hoogmoed van de mens: de mens in het middelpunt en God aan de zijkant. Dat is de zondeval, waarin alle mensen meegetrokken worden in een dodelijke afgrond zonder God, waar zonde en dood de boventoon voeren.

En daartegenover zien we vandaag in het evangelie de nieuwe Mens, de nieuwe Adam, die de eerste zal zijn van een nieuwe wereld. Hij is gekomen om de wereld te verlossen en opnieuw met God te verbinden. Hij ondergaat dezelfde proef als de oude Adam. De duivel probeert Hem met dezelfde soort listige praatjes als destijds in de hof van Eden ertoe te brengen zijn opdracht, om gehoorzaam te zijn aan de Vader tot het uiterste toe, te verlaten en zijn eigen belang te zoeken: een soort Messias op eigen houtje te zijn: stenen in brood te veranderen als Hij honger heeft; toe te geven aan het verlangen van de mensen een soort politiek Messias te zijn of God op de proef te stellen.

De drie bekoringen in het evangelie hebben tot doel Jezus af te brengen van de volledige gehoorzame liefde tot God zijn Vader en Hem een eigen weg te laten gaan. Maar Jezus weerstaat de Boze, en deze moet met de staart tussen de benen afdruipen. Omdat Jezus niet op de verleidingen inging maar gehoorzaam was aan God in alles, tot de dood op het kruis, is Hij de verzoening geworden tussen God en mens: de nieuwe Adam. Wij leven in die nieuwe Adam door ons doopsel. In de gehoorzame Christus, in het bloed van zijn kruis zijn wij fundamenteel met God verzoend en op weg naar Hem. Maar zolang wij in dit leven zijn, zijn we onderhevig aan de bekoringen van de oude Adam.

Daarom moeten we met behulp van de heilige Geest naar het voorbeeld van Christus de bekoringen weerstaan. Weer meer dan ooit ligt in onze tijd de bekoring op de loer om onszelf in het middelpunt te stellen. Dat is de geest van de tijd. We zijn even allergisch voor geboden als Adam en Eva in het paradijs. En de duivel probeert ons constant te verleiden en hij doet dat intelligent en met succes: naar de hel gaat niemand, God is toch goed; doe het nou maar, God zal het wel begrijpen; iedereen doet het toch, dan zal het zo erg wel niet zijn; je hebt toch een eigen geweten. De grootste bekoring in onze tijd is wellicht te denken dat er geen zonde bestaat of te denken dat een mens niet zodanig kan zondigen dat hij verloren kan gaan. Wie dat serieus denkt en daarnaar leeft, heeft Gods heiligheid en rechtvaardigheid uit het oog verloren en zichzelf in het middelpunt geplaatst: ik die toch zo goed ben of God, die maar tevreden moet zijn met mij wat ik ook doe. In feite betekent dat meestal de gemakkelijkste weg volgen, op de bekoringen ingaan, de redeneringen van de duivel “het is toch niet zo erg” overnemen.

Het evangelie van vandaag leert ons, dat christen zijn inhoudt in navolging van Jezus waken en bidden en strijden tegen de bekoringen, waarbij we steeds niet onszelf, onze eigen begeerten, niet ons eigen gemakkelijke leventje voor ogen moeten houden maar de wil van God, die meestal hoge eisen stelt. Dat houdt ons de Kerk aan het begin van de veertigdagentijd voor. En natuurlijk zijn we zwakke mensen, die geregeld op bepaalde bekoringen ingaan. Voor die zonde die dan tussen ons en God instaat en misschien wel zo erg is dat hij de weg naar het eeuwig leven afsnijdt, is er altijd vergeving, is er altijd herstel van de doopgenade mogelijk, als wij in berouw en boete ons tot God wenden.

Moge alheilige God en zijn wil in deze 40dagentijd meer en meer in het centrum van ons leven komen. Amen.