Er zijn veel mensen, en u zult ze ook wel ontmoeten, die zeggen: met de dood is alles afgelopen. Er is geen leven na de dood. We moeten het hier en nu zien te halen. En ik ben bang dat het waar is, tenminste voor de mensen die zo praten en leven. Want als je zo praat ga je alles naar je eigen hand zetten om het hier en nu zo goed mogelijk te hebben. Dan is het heel gewoon, dat je alles probeert naar je toe te halen en geen aandacht hebt, tenminste niet verder als het jou uitkomt, voor je medemens en dan begin je verdacht veel te lijken op de rijke vrek uit de parabel die Jezus vertelde en die tijdens zijn leven alleen maar aandacht had voor zichzelf. Hij sterft en heeft inderdaad geen leven meer, terwijl Lazarus gelukkig is in Abrahams schoot.

Er zijn anderen die ervan uitgaan dat de het eeuwig leven, de hemel vanzelfsprekend en automatisch hoort bij een mensenleven. Dat iedereen er vanzelf komt. Voor die opvatting is geen enkele grond in de openbaring. Vanzelf komt niemand in de hemel.

Christenen geloven wel degelijk in het eeuwige leven. Het eeeuwig leven is wezenlijk is eeuwig leven met de boodschap van Christus. Hij spreekt er voortdurend over tijdens zijn leven en zijn dood en verrijzenis zijn het centrale punt van het evangelie. En hoe krijg je deel aan dat eeuwig leven? Door in  Christus te zijn, door met Hem verbonden te leven en te sterven. Als je in Jezus leeft en sterft hebt je eeuwig leven.  Die verbondenheid met Hem, dat eeuwig leven deelt Hij mee door het doopsel, het waterbad van de wedergeboorte en Hij zelf voedt het door zijn Woord en door het eucharistische Brood, dat Hijzelf is en dat Hij het Brood des levens noemt. Daarom is het centrum van de Kerk en het centrum van het individuele christelijke leven dat met Christus verbonden wil zijn: de eucharistie. Dat is het allereerste. En als je zo gelooft, heeft dat een  geweldige invloed op je dagelijkse leven, op je omgang met God, op je omgang met de medemensen. Die verbondenheid met Christus geeft je de kracht je zelf weg te cijferen voor anderen, je leven in dienst te stellen van God en je medemensen; ook moeilijke dingen te doen;  je aan Gods geboden te houden, omdat je weet, dat al je inspanningen vrucht zullen dragen in het eeuwige leven.

Omdat wij geloven in het eeuwige leven vieren we de gedachtenis van Allerzielen, bidden en offeren wij vandaag voor onze doden, naar het  voorbeeld van Judas de Makkabeeër uit de eerste lezing. Bidden en offeren voor hen die ons pas ontvallen zijn is een plicht die voort vloeit uit ons christelijk geloof. Een bloemstuk op het graf leggen, een foto in ere houden is mooi en dat moet ook gebeuren, maar dat doen de heidenen ook. Het heeft te maken met piëteit en herinnering. Het echt christelijke is, dat je weet dat je over de grens van de dood heen iets voor de overledenen kunt doen, hen kunt helpen door je gebed en door hen aan te bevelen in de eucharistie, het offer van Christus dat wij mogen vieren. En bovendien dat je weet, dat ze onze hulp en voorbede nodig hebben, omdat ze wellicht nog niet helemaal thuis zijn bij God. Wij weten uit eigen ervaring maar al te goed dat wij geen heiligen zijn en dat onze dierbare gestorvenen geen heiligen waren. En daarom spreekt de Kerk over een plaats van loutering – wij noemen dat meestal het vagevuur – waar de overledenen een proces van loutering, van zuivering, van heiligmaking doormaken voor ze tot het eeuwig geluk worden toegelaten. Ons gebed, onze voorbede, ons offer kan hun loutering bespoedigen. Het is daarom een plicht van christelijke naastenliefde voor onze doden te bidden en hen zo te helpen.

Moge de gedachtenis van Allerzielen ons eraan herinneren dat wij een christelijke taak hebben ten opzichte van onze doden, de taak om voor hen te bidden, Gods barmhartigheid voor hen in te roepen, bijzonder door de viering van de eucharistie. Het is een opdracht die voortkomt uit het geloof en ingegeven wordt door naastenliefde. Amen.