Ik ben thuis de oudste en mijn moeder vertelde altijd, dat zij, toen ik pas geboren was, telkens als ik niet huilde maar rustig lag te slapen, eventjes op haar tenen ging kijken of ik nog wel in leven was. Zo gauw er leven is, bestaat er ook de angst om het te verliezen. Die angst om het bestaan, die tekent ons leven. Wij hangen aan het leven, wij hangen aan wat  we daarin opbouwen aan mooie en waardevolle dingen; we hangen aan de liefde die mensen met elkaar verbindt. We willen, dat alles vasthouden, maar tegelijkertijd voelen we de hete adem van het kwaad, van de ondergang in onze nek. We weten, dat ons leven, ons geluk, heel broos en breekbaar is. De mogelijkheid en de zekerheid zelfs van die breekbaarheid bezorgen ons angst. Soms een onberedeneerde en verlammende angst. Ik heb eens ooit in Tilburg in de goot van de pastorie gestaan om een verstopping ongedaan te maken. Ik dacht: ik durf dat wel. Plotseling overviel me een verschrikkelijke angst, die je handen slap maakt en je knieën doet knikken. Ik moest een tijd tegen het dak aan gaan liggen en alle moed verzamelen om dat stukje door de goot naar het zolderraam te schuifelen en binnen te duiken. Ineens overvalt je in die gevaarlijke situatie die angst om je bestaan. Datzelfde zie je bij mensen die niet in een vliegtuig durven stappen of die doodsbang worden in een lift. Het is dezelfde panische angst, die ernstig zieke mensen kan overvallen, als ze intuïtief vermoeden dat de dood naderbij komt. Onze angst als mensen heeft altijd te maken met mogelijke afbraak, met het zekere einde. Wel hebben we vaak de neiging om die angst toe te dekken, om te sussen, om met mensen die ernstig ziek zijn bijvoorbeeld naar liever niet over de dood te praten; tegen beter weten in steeds maar te suggereren, dat ze wel beter zullen worden. Hoe goed bedoeld, toch lijkt me dit een verkeerde benadering. In plaats van onze angst krampachtig te onderdrukken moeten we er met open vizier dwars doorheen om daarachter een diepere zin te ontdekken. Immers de afbraak is een feit, heel reëel, maar is het de hele werkelijkheid? Ligt er achter afbraak en angst niet nog een toekomst. Misschien is het onder ogen zien en het doordenken van de angst de beste therapie om de angst te overwinnen. Onbewust doen we dat al met onze kinderen: we vertellen ze sprookjes waarin de vreselijkste dingen gebeuren: we laten ze angst van Doornroosje, van Hans en Grietje en de zeven geitjes beleven. Steeds lijkt het kwaad te zegevieren in de vorm van een heks , een boze fee of een wolf. Uiteindelijk loopt het goed af. Door het beleven van de angst in verhalen worden kinderen gewapend tegen het harde leven. Ze maken de angst door en achter de angst ligt de zin: ze leefden nog lang en gelukkig. De therapie van de Bijbel, de therapie van de kerk tegen de angst om het bestaan is eigenlijk hetzelfde. Op het einde van het kerkelijk jaar worden ons de grote ondergangsvisioenen voorgelezen. De bijbel, de Kerk, Christus houden ons voor in dramatische beelden, dat ons leven inderdaad eindig is, dat het inderdaad van alle kanten bedreigd wordt door boze machten, dat ons leven en trouwens het bestaan van heel de wereld in elkaar zal storten. Christus bevestigt, dat onze angst heel reëel is, de angst dat de wereld instort, de zon explodeert, de maan van de hemel valt. De angst dat gezinnen uiteen gerukt worden, de angst voor kanker, voor hartkwalen, voor ongelukken. De ondergangsvisioenen vertellen: je moet die angst niet verdringen. laat je er niet door verkrampen. Ontken niet krampachtig dat je ouder wordt. Er komt wel degelijk een eind aan alles. Daar kan een laag make-up of macrobiotisch voedsel niks aan veranderen. Durf de angst onder ogen te zien, zegt Jezus, als een soort barenswee. Het is geen eindpunt: het vergezelt het proces van de liefde, van het jezelf prijsgeven, van overgave aan God. Wie zijn leven verliest,  zal het vinden. Bij dat verliezen hoort angst. Als je angstig bent om je bestaan, zegt Jezus, druk het dan niet weg, want het is eigenlijk een hoopvol teken: dan is de vijgenboom aan het uitbotten en de zomer in aantocht. Eeuwig leven vind je pas als je jezelf totaal verloren hebt, met alle angst die daar bij hoort. Een gelovige wordt evenmin gespaard voor de angst van de hof van Olijven als Jezus, maar hij mag er evenmin als Hij voor weglopen: je moet er dwars doorheen in het vertrouwen, dat God je niet loslaat, maar dwars door de ondergang heen voert naar het eeuwig leven.