We hebben de neiging, zusters en broeders, nogal eens tevreden te zijn met ons zelf en we spiegelen ons dan vaak aan de vele andere mensen, die zich om God noch gebod bekommeren en maar raak leven. Die niet naar de kerk gaan, die het gebed vergeten, die hun kinderen niet meer in het geloof opvoeden, die hun huwelijk op de klippen hebben laten lopen of die zomaar samenwonen. We hebben de neiging om te zeggen: in vergelijking met al die mensen doe ik het nog lang niet slecht. God mag eigenlijk best tevreden zijn met iemand zoals ik. In het evangelie heet dat: ‘overtuigd zijn van eigen gerechtigheid’.

Het evangelie van vandaag echter herinnert er ons aan, dat zo gauw een dergelijke gedachte opkomt er iets fout zit. Zo gauw we tevreden zijn over onszelf moet bij ons het lampje van de farizeeër gaan branden, het waarschuwingslampje: van nou gaat het de verkeerde kant in. De farizeeër was een keurig mens, net als u en ik. Hij hield zich aan de Wet van Mozes, maar dat was nog niet alles. Hij deed er nog een schepje boven op. Volgens de wet hoefde je maar een dag in het jaar te vasten, maar hij vastte tweemaal in de week. Volgens de wet moesten alle verkopers een soort omzetbelasting betalen als aalmoes aan de tempel, maar de farizeeër betaalde van alles wat hij kocht ook nog een tiende, voor het geval de verkoper de belasting aan God ontdoken had. Een farizeeër had heel wat over voor zijn geloof en dat veroordeelt Jezus ook niet. Het is zelfs goed wat hij doet: wat Jezus veroordeelt, is zijn tevredenheid met zichzelf. Als hij gaat bidden, zegt hij eigenlijk tegen God: het staat niet zo best met iedereen, maar met mij kun je tevreden zijn. Ik kan U recht in de ogen kijken. Ik heb alles gedaan wat U wilt. En die houding keurt Jezus af: tevredenheid met jezelf, zeggen God kan tevreden met mij zijn. Ik doe het zo goed. Beste mensen, ook al doe je nog zo je best, telkens weer schiet je te kort. Wees volmaakt, zoals mijn hemelse Vader volmaakt is, zei Jezus. Nou die weg van de volmaaktheid is lang, een leven lang en dan ben je er nog niet. Want welke mens kan er aan Gods heiligheid voldoen, welke mens is er in staat de liefde te benaderen van Hem, die de liefde zelf is. Zelfs de grote heiligen die wij vereren, zijn er zich heel goed van bewust, dat zij toch altijd maar zwakke zondaars blijven, die elk moment van de dag weer tekort schieten in liefde, ge loof en vertrouwen. Die grote heiligen, voor wie wij bewondering hebben, zijn zich het best bewust van de grote kloof die er gaapt tussen hen en de heilige God. Alleen Gods vergevende genade kan die kloof overbruggen. Alleen God kan tot U en mij zeggen, als wij ons hoofd buigen en zeggen wij zijn zondaars: ik aanvaard jullie toch. Jullie horen toch bij mij. Alleen God kan ons rechtvaardig makken, niet wij onszelf. En dat weet de tollenaar. Hij weet dat hij een zondaar is, die Gods barmhartigheid nodig heeft. Hij weet dat hij nog heel ver van Gods liefde verwijderd is. Hij durft God niet in de ogen te kijken en hij klopt zich op de borst: Heer, wees mij, zondaar genadig. En als je zo je plaats kent voor God, dan is God je genadig. Dan neemt God je op in zijn liefde dan hoor je bij Hem, niet uit eigen verdienste, maar uit pure genade. Hij ging gerechtvaardigd heen, zegt Jezus. De tollenaar heeft toekomst: hij weet dat hij zichzelf moet verbeteren, dat Hij nog ver af staat van Gods heiligheid, dat hij een beter mens moet worden, terwijl de farizeeër al lang tevreden is, en blijft staan waar hij staat, ver van God.

Wij zijn vaak die farizeeër: ik doe niks verkeerds, ik ga naar de kerk ik doe mijn plichten, daar kunnen anderen een puntje aan zuigen. Wij durven God recht in de ogen te kijken. De biechtstoelen zijn leeg, zelfs de boeteviering voor kerstmis hebben we ondertussen afgeschaft omdat er bijna niemand meer kwam. Jezus klaagt die houding aan. We moeten voor God nederig ons hoofd buigen want alleen dan is er genade, vergeving, ontferming, barmhartigheid; alleen dan worden we verheven tot de hoogte van God, alleen dan overbrugt God zelf de afgrond die er tussen ons onheilige mensen en tussen Hem, de heilige God gaapt. Dan pas is er verlossing en eeuwig leven mogelijk, waartoe God sinds Jezus Christus bereid is. Zeggen: ik doe geen kwaad, ik heb de hemel wel verdiend, ik ben tevreden over mezelf, is gevaarlijke hoogmoed van de farizeeër. En u weet het, hoogmoed komt voor de val.