Cursusavond dekenaat Oss

22 november 2004 over uitvaartliturgie

(feitelijk slechts een klein gedeelte behandeld)

ALGEMEEN

1. Wat is liturgie?

Kort gezegd is liturgie het actualiseren van het heilswerk van Christus. Wat Christus voor ons gedaan en betekend heeft in zijn eenmalig verlossend handelen, daaraan krijgen wij deel via de liturgie. De liturgie maakt het mogelijk dat wij geen toeschouwers op afstand blijven maar dat we hier en nu opgenomen worden in wat Christus voor de mensheid heeft gedaan. En dat gebeurt met name in de sacramenten die je als het ware de hoogtepunten van liturgie zou kunnen noemen.

test
testtest

Het gaat dus in de liturgie altijd om Christus. Hij is de voornaamst handelende persoon. In de liturgie oefent Hij zijn hogepriesterschap uit.

En wat doet een hogepriester? Hij is middelaar tussen God en de mensen. Hij treedt uit de mensen naar voren om aan God de waarachtige eredienst te bereiden. Zo doet ook Christus in de liturgie. Hij is de hogepriester van het nieuwe en eeuwige verbond die niet meer het bloed van bokken en stieren maar met zijn eigen bloed het offer van lof en dank, het offer van verzoening opdraagt. Centraal staat dan ook in de liturgie het paasmysterie van Christus en daarmee ook de centrale viering van het paasmysterie: de eucharistie. Maar ook alle andere sacramenten, ja heel de liturgie is eredienst van Christus aan de eeuwige Vader. Dat doet Hij als onze hogepriester, als Middelaar tussen ons en God, als eerstgeborene van een nieuwe schepping. En alle leden van die nieuwe schepping, alle gedoopten staan als het ware achter Hem en offeren en danken mee met Hem. Of met een ander beeld: als leden van hetzelfde lichaam mogen wij bidden en offeren met ons Hoofd. Uit onszelf hadden we niets of niet veel in handen om aan God te geven. Maar in de liturgie mogen we ons aansluiten bij de veelgeliefde Zoon van de Vader. Zijn gebed wordt ons gebed, zijn offer wordt ons offer. Dat is het eerste aspect van liturgie. Het is de eredienst van Christus en zijn Kerk aan de eeuwige Vader. Je zou kunnen zeggen dat is de opgaande lijn van de liturgie.

Daarnaast bemiddelt de hogepriester het heil van God uit naar de mensen. Zo schenkt ook Christus via de liturgie Gods heil aan de mensen. De vruchten van de verlossing worden aan de mensen meegedeeld. De vruchten van zijn Paasmysterie ontvangen we in de liturgie.

Door het doopsel worden we opgenomen in het heil; door het vormsel ontvangen we de gave van de Geest. In de eucharistie krijgen we deel aan de vruchten van het kruisoffer: het lichaam en bloed van Christus waardoor het leven van ons doopsel wordt gevoed. Je zou kunnen zeggen: dit is de neergaande lijn van de liturgie.

Dit besef van wat liturgie is, is bij veel mensen, zelfs bij veel priesters in de praktijk verduisterd. Dit geldt zeker voor de viering van de liturgie bij bijzondere gelegenheden. Een christelijke uitvaart is liturgie en daarmee geen gedachtenisviering van de overledene. Het is eredienst aan God en smeken om barmhartigheid voor de overledene en om troost voor de achterblijvenden. In het middelpunt staat niet de overledene maar Christus door wiens verdiensten wij God eren en Hem smeken om barmhartigheid voor de gestorvene en troost voor de familie. Een uitvaart waar de gelovige in het middelpunt staat en God er af en toe eens bijgehaald wordt als degene die blij moet zijn dat er zo’n goeie mens geleefd heeft is feitelijk een vorm van afgoderij.

Hetzelfde geldt voor een huwelijk waar de lievelingsdeuntjes van het bruidspaar gespeeld worden en de schriftlezing vervangen wordt door wat gezwijmel over de liefde.

Ik kan dus niet genoeg benadrukken dat de liturgie geen religieus onderonsje is waar de deelnemers zich lekker bij moeten voelen en een al dan niet religieuze kick moeten krijgen, maar dat het eredienst van Christus is en de manier bij uitstek waarop Hij zijn genade aan de mensen meedeelt.

2. Wie is bevoegd de liturgie te leiden en waarom?

Sinds Hemelvaart en Pinksteren werkt Christus door zijn Kerk. Hij is het hoofd. De Kerk is zijn lichaam. De heilige Geest is de ziel van de Kerk. In de liturgie en met name in de liturgie van de sacramenten handelt het Hoofd in eenheid met zijn lichaam de Kerk, en de Kerk in eenheid met haar Hoofd. Het zijn tegelijk sacramenten van Christus en van de Kerk. Je kunt Christus niet scheiden van zijn Lichaam de kerk en de Kerk niet van Christus. En de garantie voor die eenheid is het apostolisch ambt in de Kerk: paus en bisschoppen. Via hen is Christus in zijn Kerk zichtbaar als hoofd vertegenwoordigd. Het sacrament van de wijding verbindt de gewijde op een zodanige manier met Christus dat hij Christus zichtbaar, sacramenteel kan vertegenwoordigen in zijn Kerk. De bisschop vertegenwoordigt Christus als hoofd en dienaar van de Kerk. De priester deelt in de bisschoppelijke taak Christus als hoofd te vertegenwoordigen. De diaken deelt in de bisschoppelijke taak Christus als dienaar van de Kerk te vertegenwoordigen. Daarmee is de bisschop ambtshalve, door zijn wijding voorzitter van de kerkgemeenschap die hij leidt en tegelijk ook voorzitter van alle liturgische bijeenkomsten. Hij handelt namelijk in persona Christi capitis. Onder verantwoordelijkheid van de bisschop en ondergeschikt aan hem doet de priester hetzelfde voor de gemeenschap waarvoor de bisschop hem heeft aangesteld. De diaken is onder de verantwoordelijkheid van de bisschop de dienaar van de Kerk, die de leiding heeft de diaconie en ook dienend aanwezig is in de liturgische bijeenkomsten van de gemeente..

Door het gebrek aan priesters heeft het kerkelijk recht aan diakens de bevoegdheid gegeven een kerkelijke uitvaart te leiden en te assisteren bij huwelijken. Is er een priester aanwezig, dan kunnen ze die vieringen niet leiden. Datzelfde geldt voor bepaalde zegeningen die ze kunnen doen, alleen als er geen priester aanwezig is. Het is geen eigen taak van de diaken voorzitter van de gemeenschap te zijn en liturgische vieringen te leiden. Dat blijk wel uit het feit dat hij geen eucharistievieringen kan leiden.

Nog sterker geldt dit laatste voor leken. Zij horen niet tot de hiërarchie en staan niet in de apostolische successie. Bij gebrek aan priesters en diakens kan het nodig zijn dat zij van het bevoegde gezag de opdracht krijgen bepaalde vieringen te leiden. Het is altijd ad hoc en nooit geen gewone taak. Communie uitreiken, in of buiten de Mis, gebedsvieringen leiden, uitvaarten leiden. Er is altijd verlof voor nodig en het wordt nooit een gewone taak. Als er een normale bedienaar aanwezig is, moet buitengewone bedienaar terugtreden.

Dit zijn niet zomaar regeltjes. Dit hoort tot de wezenlijke ordening van de Kerk, tot de wijze waarop Christus als hogepriester in zijn Kerk aanwezig is. Wie zich aan deze ordening niet houdt manipuleert de liturgie en misbruikt die ten eigen bate.

Welke teksten en riten?

“de regeling van de liturgie (hangt) uitsluitend af van het gezag in de Kerk. …. Daarom mag volstrekt niemand anders, ook al is hij priester, op eigen gelegenheid in de liturgie iets toevoegen, weglaten of veranderen.” (SC 22)

Creativiteit in de liturgie is dus volmaakte nonsens. Waarom wil men die creativiteit? In onze maatschappij is alles getekend door het individuele, het persoonlijke. Men wil overal een eigen inbreng. Denkt u maar eens aan geboortekaartjes, aan namen voor de kinderen, aan profane uitvaartrituelen, aan invulling van huwelijken. Men richt zich niet naar beproefde tradities waarin men meent dat men te veel geleefd wordt. Men wil een persoonlijke invulling. Het merkwaardige is dat wat men doet evenmin persoonlijk is maar meestal het meegaan is in momentane hype. Je kunt aan veel namen van kinderen zien in welk jaar ze geboren zijn. Welke namen waren in? Welke soap werd toen uitgezonden? Het persoonlijke ligt blijkbaar in het feit dat men zijn kind liever niet noemt naar opa of oma maar naar een soapacteur of popster die ondertussen misschien al weer vergeten is. Ik ben geneigd dat eerder oppervlakkigheid te noemen.

In de liturgie zien we dezelfde neiging terugkomen. Het moet steeds anders zijn. met name bijzondere vieringen als dopen, huwelijken, uitvaarten. De viering moet uniek zijn. Hij moet bij mij passen. Het gaat niet meer om de liturgie, om God: het gaat om mij. Ik moet er een lekker gevoel aan over houden. Dat gebeurt ook hier weer vaak door oppervlakkige clichés. We hebben de tijd gehad van de lezingen uit de Profeet van Khalil Gibran. En daarna was er het verhaal van de boom en het fluitje dat zowel in huwelijken als uitvaarten als doopvieringen kon horen. Het meest creatieve en persoonlijke ritueel in de wat modernere liturgieën is het aansteken van de kaarsen op een zevenarmige kandelaar met bijbehorende al dan niet lyrische of moralistische teksten. Je kunt dat aantreffen in dopen, avondwakes, uitvaarten.

Eigenmachtige creativiteit heeft niets met liturgie te maken.

Kardinaal Ratzinger heeft in 2000 een boek over liturgie geschreven. Hij heeft het in verband met liturgie over “ritus” en geeft daar een goede Duitse definitie van. Vertaald luidt die: “het is in vormen uitgedrukte kerkelijkheid en gemeenschappelijkheid in bidden en handelen dat boven de geschiedenis uitgaat” Een ritus sluit willekeur uit. Een enkeling, groepen, een parochie, zelfs de hiërarchie kan niet willekeurig in de ritus ingrijpen. Daarom spreekt het Oosten ook van de Goddelijke Liturgie. Die Goddelijke liturgie, zegt Ratzinger, is in de geschiedenis van God met de mensen gegroeid net zoals Gods Woord in een geschiedkundig menselijk proces gestalte heeft gekregen. Men kan de ritus ook vergelijken met de oude geloofsbelijdenissen zoals die in de Kerk ontstaan zijn. Daarmee wordt de liturgie iets wat je moet leren kennen, een mysterie waarin je mag doordringen. De liturgie, zegt de kardinaal, leeft niet van: “Einfällen des einzelnen oder irgendwelcher Planungsgruppen. Sie is ganz umgekehrt der Ein-Fall Gottes in unsere Welt.” “Je mehr sich Priester und Gläubige diesem Ein-Fall Gottes hingeben, desto “neuer”wird die Liturgie immer wieder sein.Dit alles heeft niets met verstarring te maken. Er is ontwikkeling in de liturgie. Maar die eigelijk als vanzelf en langzaam gebeuren. Misschien is de plotselinge en radicale vernieuwing van de liturgie na Vaticanum II een van de oorzaken dat veel mensen menen dat de liturgie maakbaar is. Er is een te grote breuk tussen de oude en de nieuwe liturgie waardoor voor veel mensen de liturgie haar heiligheid heeft verloren. Het feit dat er in de huidige officiële liturgie zoveel keuzemogelijkheden zijn, heeft ook bijdragen aan het feit dat men de liturgie als maakbaar ziet.

UITVAARTLITURGIE

Hoofdstuk 1

Beknopte beschrijving van de situatie van het uitvaartpastoraat.

In de voorbije decennia hebben zich ingrijpende veranderingen voorgedaan in het omgaan met de dood en het afscheid nemen van overledenen. Die veranderingen hebben ook een grote invloed op het uitvaartpastoraat van de kerk.

De zestiger jaren van de vorige eeuw kenmerken zich onder andere door de ontwikkeling dat de dood steeds meer uit de belevingswereld van de mensen en uit de samenleving wordt weggedrukt. Men probeert de dood letterlijk en figuurlijk op afstand te houden. In de daarop volgende decennia zien we een reactie op deze zakelijke en afstandelijke benadering van de dood. Dat blijkt onder andere uit de enorme hoeveelheid literatuur die er vanaf de tachtiger jaren over het thema dood en het afscheid nemen van overledenen (inclusief het ‘regelen’ van het eigen afscheid) verschenen is. Het blijkt ook uit de aandacht die de naaststaanden aan het afscheid van de overledene besteden: meer en meer zien we dat overledenen thuis worden opgebaard en door de naaste familieleden worden verzorgd en begeleid. Daarbij zien we in toenemende mate de behoefte aan ritualisering. Men zoekt naar voorwerpen die op symbolische wijze iets uitdrukken van het leven van de overledene. Ook licht speelt hierbij vaak een belangrijke rol. Het is inmiddels algemeen gebruikelijk dat kleinkinderen tekeningen of andere ‘cadeautjes’ met een zekere plechtigheid in de kist van hun overleden opa of oma leggen. Het is ook geen zeldzaamheid meer dat de kist met enig ritueel gesloten wordt door de (klein)kinderen. En steeds meer is te zien dat familieleden en vrienden een actieve rol vervullen bij de voorbereiding en de viering van het afscheid. Al deze zaken zijn uiting van de behoefte aan een persoonlijk afscheid. Opvallend is dat zo heel nieuwe buitenkerkelijke afscheidsrituelen zijn ontstaan. Maar ook de kerk wordt geconfronteerd met deze groeiende behoefte aan een persoonlijk afscheid.

De behoefte aan een persoonlijk afscheid is op zichzelf een goede zaak, maar ze heeft een plaats in een milieu van vervagend christelijk geloof en afnemende kerkbetrokkenheid. We constateren nu dat mensen enerzijds zijn weg gegroeid uit de katholieke traditie, maar anderzijds toch willen vasthouden aan kerkelijke rituelen bij belangrijke levensmomenten. Dat geeft een spanning. Bovendien komt rond een uitvaart een zeer diverse groep mensen samen, niet alleen vanwege hun zeer uiteenlopende betrokkenheid bij de overledene, maar ook vanwege een zeer uiteenlopende betrokkenheid bij geloof en kerk. Zo kan het gemakkelijk voorkomen dat een overledene zelf een gelovig en betrokken christen was, maar dat de (klein)kinderen niet of nauwelijks op geloof en kerk betrokken zijn. Dan ontstaat er een spanning. De Kerk immers wil in haar uitvaartliturgie het Paasmysterie vieren en voor de overledene en de nabestaanden bidden, terwijl familieleden vooral de gevoelens van rouw en herinnering aan de overledene willen verwoorden, of verwoord willen zien. Familieleden blijken vaak slecht bekend te zijn met bijbelse teksten en ook de liturgische muziek is hen niet (meer) vertrouwd. Familieleden willen daarom vaak kiezen voor eigentijdse teksten en profane muziek via geluidsdragers die voor hen een herinnering aan de overledene oproepen.

Midden in die spanning tussen het kerkelijk ‘aanbod’ en de ‘vraag’ van de nabestaanden staat de priester of de diaken die de uitvaart moet regelen. Hij zal trouw willen zijn aan zijn kerkelijke taak, maar tegelijk ook de nabestaanden in hun moeilijke situatie begripvol tegemoet willen treden.

Vanuit het diocesane pastorale beleid zullen handvaten geboden moeten worden om deze spanning het hoofd te bieden.

Vragen die daarbij rijzen zijn: Is het dan nog mogelijk bij iedere uitvaart volgens hetzelfde liturgische model te werk te gaan, zoals dat nu nog veelal gebeurt? Moet men niet kiezen voor, of aansturen op een liturgisch model dat het beste past bij een gegeven situatie? Is het wenselijk om bij een geringe kerkbetrokkenheid het kerkelijk afscheid niet te laten plaats vinden in de vorm van een eucharistie, maar te kiezen voor een woorddienst of eventueel alleen een viering op het kerkhof of in het crematorium? Sommigen in de pastoraal menen dat er ‘meer’ kan in een woorddienst dan in een eucharistieviering, heeft een viering in een crematorium meer mogelijkheden dan een viering in de kerk? En als dat zo mocht zijn: wat zijn dan de grenzen van dat ‘meer’?

En bovendien: als in de uitvaart de eucharistie wordt gevierd, hoe dient de pastor dan om te gaan met de uitnodiging tot de communie en het feitelijke communie uitreiken, wetend dat er een heleboel mensen in de kerk zitten die normaal nauwelijks of niet aan het kerkelijke leven deelnemen?

Het komt steeds meer voor, dat nabestaanden alleen het kerkgebouw willen gebruiken voor het afscheid van een overledene, zonder dat men een kerkelijke uitvaart wil, of zelfs behoefte heeft aan de pastor als voorganger. Het gebouw als zodanig wordt dan geschikt geacht voor een afscheidsviering die in zijn geheel door de familie is samengesteld. Hoe dient de parochie met zulke vragen om te gaan?

Het aantal gewijde bedienaren dat kan voorgaan in een uitvaartliturgie is de afgelopen jaren sterk afgenomen en het zal in de komende jaren nog verder afnemen. Er zal bezien moeten worden in hoeverre in parochies met bovenmatig veel uitvaarten leken ingeschakeld kunnen worden en welke taken zij kunnen vervullen. Is het bovendien mogelijk en wenselijk dat binnen een dekenaat priesters en diakens in parochies met minder uitvaarten zich beschikbaar stellen om voor te gaan in een aantal uitvaarten in andere parochies?

Een aparte kwestie is nog de verhouding tussen priester en diaken inzake het voorgaan in uitvaarten. Hier dient zich een aantal praktische vragen aan die om een oplossing vragen.

Veel parochies in ons bisdom hebben een eigen kerkhof. Mag iedereen op een katholieke begraafplaats worden begraven of bijgezet? Zijn er bovendien bepaalde normen of regels vast te stellen waarin graftekens op een katholiek kerkhof zouden dienen te voldoen?

Hoofdstuk 2: De katholieke uitvaartliturgie

In de katholieke uitvaartliturgie kunnen we diverse facetten en aspecten onderscheiden die altijd op een of andere manier aanwezig zijn, maar die in de concrete beleving niet altijd allemaal een even grote rol kunnen spelen. De uitvaartliturgie is altijd een viering van het Paasmysterie, van het verlossend lijden en sterven van onze Heer waaraan ook de overledene krachtens zijn doopsel deel heeft. Tegelijk is het een bede om Gods barmhartigheid voor deze overledene, om mildheid en genade in het goddelijk oordeel over deze mens. Het is ook een viering waarin de Kerk troost biedt aan degenen die in droefheid achterblijven. Naast het vreugdevolle van het geloof in het Paasmysterie is er ook altijd de droefheid om het afscheid. Het gaat in het afscheid niet alleen om onze broeder of zuster in het geloof maar ook om het afscheid van deze concrete mens met zijn concrete geschiedenis.

In het verleden, in de liturgie van vóór Vaticanum II lag de nadruk vooral op het afsmeken van Gods barmhartigheid in het licht van het oordeel, op het afscheid van een broeder of zuster zonder dat de individualiteit van de overledene erg werd belicht. De viering was in teksten en gezangen voor iedereen hetzelfde. In dat opzicht is sinds Vaticanum II in de liturgie maar ook in de beleving van de gelovigen veel veranderd. De nadruk ligt vooral op de viering van het Paasmysterie. De dreigende teksten van het Dies irae en het Libera me zijn uit de liturgie verdwenen. In plaats van zwart mag paars gedragen worden. Ook het feit dat we afscheid nemen van deze concrete mens krijgt veel meer reliëf. Dat uit zich met name in een grote keuzevrijheid met betrekking tot de liturgische teksten en gezangen.

In haar huidige gestalte is de uitvaart is dus vooral een paasviering: ons geloof in de verrezen Heer doet ons geloven dat ook deze overledene die met Christus geleefd heeft en in Christus gestorven is, ook met Hem voorgoed bij God zal leven.

Sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw hebben zich grote veranderingen in het leefgevoel voorgedaan die wel eens met woorden als secularisering en individualisering worden getypeerd. Het meer persoonlijke karakter van de kerkelijke uitvaart sluit bij dit veranderde levensgevoel aan. Anderzijds zijn mensen soms zo ver van de Kerk weg gegroeid, dat ze niet meteen oog hebben voor wat de innerlijke eisen zijn van een christelijke afscheidsliturgie. Men heeft dan de neiging de vertrouwde vormen van het kerkelijke afscheid te gebruiken voor een zeer persoonlijk gekleurd afscheid waarbij niet het geloof in de verrezen Heer maar de herinnering aan de overledene centraal staat. Dat is geen goede ontwikkeling. Dit betekent echter nog niet dat een kerkelijke uitvaart alleen is weggelegd voor een kleine groep intensief kerkbetrokkenen. Het betekent wel dat van degenen die vragen om een kerkelijke uitvaart mag worden gevraagd dat zij van de pastor geen dingen vragen die niet passen in een katholieke uitvaartliturgie en dat zij zich willen herkennen in het gelovige grondgevoel dat heel een kerkelijke uitvaart doordrenkt: ons gezamenlijk geloof dat wij in Christus bestemd zijn voor Leven bij God, ook door de dood heen en dat ze de vormen respecteren waarin de Kerk gewend is gelovig afscheid te nemen.De Kerk heeft geen enkele behoefte om met een alternatief aanbod van afscheidsrituelen te concurreren met uitvaartondernemers en beheerders van uitvaartcentra en crematoria. Als de Kerk zich met de uitvaart van overledenen bezig houdt is dat omdat mensen tijdens hun leven bij de kerkelijke gemeenschap betrokken zijn geweest, soms meer, soms minder intensief. Waar mensen tijdens hun leven op de Kerk betrokken waren is een kerkelijke uitvaart een vanzelfsprekende zaak.

De verschillende gestalten van de uitvaartliturgie

Het reguliere kerkelijk afscheid is in onze streken opgebouwd uit drie vertrouwde stappen: avondwake, uitvaart en kerkhof of crematorium.Uit het rituale mag duidelijk zijn, dat het in Nederland zo vertrouwde model van een eucharistieviering voorafgaande aan de teraardebestelling niet het enig mogelijke model voor een kerkelijk afscheid van een overledene is. Wel wordt duidelijk dat het kerkelijk afscheid zich op drie verschillende plaatsen (of een combinatie daarvan) kan voltrekken: ten huize van de overledene, in de kerk, op het kerkhof (of in het crematorium).

We bespreken hieronder de verschillende vieringen van een kerkelijk afscheid die in onze streken gebruikelijk zijn.

Avondwake

De avondwake wordt ook wel dodenwake genoemd. Het komt voort uit het gebruik om in het huis van de overledene samen te komen en tijdens de nachten voorafgaand aan de uitvaart te waken en te bidden. Ook was het gebruikelijk dat de buurtgenoten op de avonden tussen overlijden en uitvaart in het sterfhuis samenkwamen om de rozenkrans voor de overledene te bidden. Dit rozenkransgebed werd eind jaren ’50, begin jaren ’60 om praktische redenen naar de parochiekerk verplaatst en later vervangen door een avondmis. In de zeventiger jaren ontstond daaruit de avondwake als gebedsviering op de vooravond van een uitvaart. De avondwake is dus steeds bedoeld als voorbereiding op de uitvaart. Zonder uitvaart kan van een avondwake in strikte zin eigenlijk geen sprake zijn. De avondwake heeft meestal de vorm van een gebedsviering (een viering waarin het lezen uit de Schrift en de verkondiging een meer bescheiden plaats innemen, en waar het accent ligt op het komen tot gebed rond een overlijden), maar dit is niet dwingend. De avondwake zou ook de gestalte kunnen krijgen van een meditatieviering, een vesperviering of een rozenkransgebed.

Uitvaart

De uitvaart van een overledene is steeds verbonden met het vieren van de eucharistie. Die kan direct voorafgaan aan de begrafenis of crematie, of op een later moment (b.v. de zondag na de begrafenis/crematie) plaatsvinden. Om praktische (het onvoldoende beschikbaar zijn van priester-voorgangers) en fundamentele redenen (de geringe betrokkenheid van veel aanwezigen bij een uitvaart bij kerk en eucharistie) kiest men er soms voor de viering van de uitvaart de vorm te geven van een woordviering.

Meer systematisch zou de uitvaart – met inachtneming van het bovenstaande – de volgende liturgische vormen kunnen hebben:

Eucharistie De meest gebruikelijke en volledige vorm van liturgie, maar uiteraard alleen mogelijk indien er een priester beschikbaar is.

Woordviering Een viering rondom het Woord van de Schrift. De dienst van het Woord (lezen uit de Schrift, deze woorden overwegen en antwoorden in gebed) is de meest aangewezen vorm van vieren indien het vieren van de Eucharistie niet mogelijk of wenselijk is. De verkondiging van de Schrift neemt in deze viering een centrale plaats in.

Communieviering Een woordviering waar een communieritus aan is toegevoegd. Een communieviering is dan op zijn plaats, indien men eucharistie zou willen vieren, maar dit vanwege het niet-beschikbaar zijn van een priester onmogelijk is.

Laatste aanbeveling ten afscheid

In de laatste aanbeveling ten afscheid (vroeger de ‘absoute’ genoemd) wordt afscheid genomen van de overledene en wordt deze aan God toevertrouwd.

Een apart punt is nog de viering in een crematorium, zonder voorafgaande viering in een kerk. Dan is een woordviering en een laatste aanbeveling ten afscheid op zijn plaats. Het crematorium is zeker niet geschikt voor het vieren van de Eucharistie, of voor een communieviering.

In de meeste parochies bestaat de gewoonte dat een werkgroep avondwake voorgaat in de avondwake. Indien er op de vooravond een woordviering plaatsvindt en er ’s morgens geen viering in de kerk is, is het goed dat de beschikbare priester of diaken mede voorgaat.

Voorganger in de uitvaart is de plaatselijke pastor of diaken. Indien dat niet mogelijk is kan een assistent-priester of -diaken voorgaan, terwijl een toegeruste leek de contacten met de naaststaanden verzorgt en van daaruit een eigen inbreng in de viering kan hebben.

Indien er alleen sprake is van een woordviering op het kerkhof of in het crematorium zal zo mogelijk de pastor of diaken voorgaan.

Hoofdstuk 3: Aanzetten voor beleid

3. 1 Het recht op een kerkelijke uitvaart

Iedere katholiek gedoopte heeft recht op een kerkelijke uitvaart. Met een katholiek gedoopte worden in dit verband gelijk gesteld: geloofsleerlingen die zich voorbereiden op het doopsel en ongedoopte kinderen waarvan de ouders de bedoeling hadden ze te laten dopen. Er wordt daarbij slechts één uitzondering gemaakt: een kerkelijke uitvaart kan niet worden toegestaan aan iemand die publiek van de Kerk is afgevallen, aan een hardnekkige ketter of scheurmaker. Bovendien aan een publieke zondaar aan wie de uitvaart niet kan worden toegestaan zonder ergernis voor de gelovigen. Is echter voor de dood enig berouw gebleken dan moet de uitvaart worden toegestaan. Dit betekent dat een priester of diaken dit recht dient te eerbiedigen. Hij mag daarom een uitvaartdienst van een van zijn parochianen niet weigeren om een andere reden dan bovengenoemde. Niet aan een uitvaart meewerken omdat de betrokkene alleen maar een “minimumuitvaart” wil in het crematorium of op het kerkhof lijkt pastoraal niet verantwoord. Beschikbaarheid van voorgangers en de ongelijke verdeling van de uitvaartenOm aan lekengelovigen te kunnen toestaan dat zij namens de Kerk uitvaartplechtigheden leiden, is verlof van de heilige Stoel nodig. De heilige Stoel wil dit verlof vooralsnog niet geven. Het leiden van de kerkelijke uitvaart behoort duidelijk tot de kerntaken van de gewijde bedienaar. Het lijkt daarom het beste op plaatsen waar het aantal uitvaarten te groot is voor de aanwezige bedienaar te zoeken naar ad hoc oplossingen. De deken zou dat binnen het dekenaat kunnen coördineren. Hij zou kunnen inventariseren welke priesters of diakens een minder dan gemiddeld aantal uitvaarten in hun eigen parochie(eenheid) hebben. Zij zouden zich dan beschikbaar kunnen stellen voor uitvaarten in drukkere parochie. Die dienst zou beperkt moeten blijven tot het voorgaan in de uitvaartviering. In de betreffende parochie zou een groep van bekwame en betrokken leken gevormd kunnen worden die namens de parochie het rouwbezoek verzorgt, de afspraken met de familie maakt en ook na de uitvaart eventueel de nazorg doet. Dit kan eventueel de reeds bestaande avondwakegroep zijn. Een van de personen die met de familie contact gehad heeft kan in de uitvaartviering een welkomstwoord uitspreken en in memoriam aan het begin van de viering of vlak voor de laatste Aanbeveling ten Afscheid, terwijl de gewijde bedienaar zich beperkt tot het voorgaan in de viering en het houden van de homilie.

De verhouding tussen priester en diaken in zake uitvaartenZijn er in een parochie zowel een priester als een diaken beschikbaar, dan zou wellicht de volgende praktijk aanbeveling verdienen:

3.2 Wat is een kerkelijke uitvaart?

Tot het minimum van een kerkelijke uitvaart behoort een woorddienst met de verkondiging van het verrijzenisgeloof, hoe kort ook, en een Laatste Aanbeveling ten Afscheid. Bovendien dient de overledene altijd herdacht worden in een eucharistieviering, verbonden met de uitvaartplechtigheden of op een ander tijdstip.

Uiteraard verdient een viering in de kerk de voorkeur. Zij zal bestaan uit een uitgebreidere woorddienst of een eucharistie met aansluitend de Aanbeveling ten Afscheid. Hierna volgen eventueel de laatste plechtigheden op het kerkhof of in het crematorium.

Voorafgaande aan de dag van de uitvaart kennen wij in onze streken veelal de avondwake in de kerk die diverse vormen kan aannemen. Soms ook in huis van de overledene of in het mortuarium.

Het aantal van de vieringen zal veelal bepaald worden door de kerkelijke betrokkenheid van de overledene of de nabestaanden. Maar om te kunnen spreken van een kerkelijke uitvaart zou men aan het boven aangegeven minimum vast moeten houden.

Het kan voorkomen dat er een beroep gedaan wordt op een priester of diaken om een gebed uit te spreken op een begraafplaats of in een crematorium bij iemand die niet (of niet meer) katholiek was. Men wil dan eigenlijk geen kerkelijke uitvaart. De priester of diaken kan daar op ingaan maar hij zal dat het liefste zonder liturgische kleding doen. Zo zal hij privé-persoon, dus niet namens de Kerk, zijn dienst te verrichten.

3.3 Ad hoc gemeenschap

In uitvaartplechtigheden is vaak een gemeenschap aanwezig die heel divers is in geloofsopvattingen en religieuze praktijk. Veel aanwezigen zijn meer met de overledene dan met de geloofsgemeenschap verbonden. Toch is het de geloofsgemeenschap die liturgie viert. Het is niet goed de liturgie aan te passen of zogenaamd laagdrempelig te maken voor hen die geen of nauwelijks voeling met het katholieke geloof hebben. Een waardige en stijlvolle liturgie zal ook zijn werking hebben op hen die niet of minder met de Kerk verbonden zijn. Wel zal de celebrant in zijn welkomstwoord de diversiteit van de gemeenschap aangeven en tegelijk kort aanduiden wat de geloofsgemeenschap viert. Ook in de keuze van de lezingen, de voorbede en tijdens de verkondiging zal hij zich bewust zijn van de diversiteit van zijn gehoor.

Het communiceren in de eucharistie is een uitdrukking van verbondenheid met Christus en zijn Kerk. Alleen verbondenheid met de overledene is voor de communie niet voldoende. Het zou aanbeveling verdienen dat de priester vlak voor het communiceren een eenvoudige tekst uitspreekt waarin de betekenis van de communie en de voorwaarden om eraan deel te nemen worden uiteengezet.

3.4 Behoefte tot ritualiseren

De gevoeligheid voor rituelen is in onze tijd aanmerkelijk toegenomen. Dat biedt weer meer de kans het eigen rituele element van de katholieke uitvaartliturgie goed uit de verf te laten komen. De gebaren, de houdingen, de handelingen zoals die in het rituale en in het missaal zijn aangegeven zouden zo zorgvuldig en zo waardig mogelijk gestalte moeten krijgen. Aanbevolen wordt een bijzondere aandacht voor de kleine riten zoals (knie)buigingen, eerbiedsbetuigingen rond kruisbeeld, altaar, evangelieboek, paaskaars, eucharistische gaven, de orantehouding tijdens de gebeden, bekruising van de gaven, zorgvuldig gebruik van wijwater en wierook. Deze rituelen zijn in ieder geval uitdrukking van het geloof dat gevierd wordt.Bij nieuwe aanvullende rituelen moet men voorzichtig zijn en zich terdege afvragen of ze passen in de viering van de Kerk. Daarbij moet men goed op de hoogte zijn van de innerlijke dynamiek en het eigen karakter van de liturgie. Een lichtritus aan het begin van de viering, mits goed vorm gegeven, zou wellicht mogelijk zijn. Op verschillende plaatsen is het gebruik ontstaan aan het begin van de viering met het licht van de Paaskaars de kaarsen rond de baar te ontsteken. Dit zou kunnen maar dan moet het wel aan het begin gebeuren en niet als een onderstreping van de voorbede zoals men wel eens tegenkomt. Het ontsteken van de Paaskaars tijdens de viering is liturgisch gezien uit den boze. De Paaskaars is immers het symbool van de verrezen Christus. De Paaskaars wordt alleen liturgisch ontstoken in de paasnacht. Daarna is zij altijd ontstoken als de viering begint.

Een lichtritus rond een zevenarmige kandelaar is denkbaar, maar de teksten die erbij gesproken worden zouden dan een lofprijzing moeten zijn op het licht van God, het licht van Christus dat in de wereld schijnt. Teksten die goede eigenschappen van de overledene opsommen bij het aansteken van de kaarsen passen niet in een christelijke liturgie die de lof van God en diens grote daden in Christus wil bezingen.

Soms wil men een foto of iets wat karakteristiek was voor de overledene tijdens de plechtigheid een plaats geven. Een dergelijk symbool dient in ieder geval nooit op het altaar geplaatst te worden. Het altaar is het symbool van Christus en wordt alleen voor de eucharistie gebruikt. Het zou dan dicht bij de kist geplaatst moeten worden.