Lezing gehouden op 5 december 2003

op de interdiocesane ontmoetingsdag

rond (her)inrichting van kerken voor bouwkundigen,

deskundigen op het gebied van kerkelijke kunst en liturgisten georganiseerd door het bisdom ’s-Hertogenbosch in Oisterwijk

Vooropmerking

Het thema evangelisatie ligt onze bisschop erg aan na aan het hart. En het is daarom niet verwonderlijk dat hij als thema voor deze dag “Sacrale ruimten en kerkelijke kunst als middel tot evangelisatie” heeft gesuggereerd. Toen mij in dat kader werd gevraagd dit thema vanuit een liturgische hoek te belichten, had ik daar een zekere aarzeling bij. En dat niet omdat ik weliswaar erg in liturgie geïnteresseerd ben en me er erg veel mee bezig houd, maar toch geen vakliturgist ben. Maar vooral ook omdat liturgie en evangelisatie, liturgie en catechese zich niet als middel en doel tot elkaar verhouden. Liturgie is geen middel tot evangelisatie, geen middel tot catechese. Het is eerder omgekeerd: liturgie vooronderstelt evangelisatie, vooronderstelt catechese. Liturgie is voor ingewijden. Een van de problemen van de hedendaagse liturgie, met name van gelegenheidsliturgie, is juist dat er zoveel niet-ingewijden of maar zeer gedeeltelijk ingewijden aan deelnemen waardoor veel voorgangers ertoe neigen zoveel catechese in hun vieringen te stoppen dat de liturgie er zwaar onder te lijden heeft. Met de evangelisatie als doel, wordt de liturgie vaak dood gepraat, platgewalst door uitleg, zodat het heilige niet meer lijkt te gebeuren maar opgevoerd wordt door de voorganger. Vandaar mijn huivering voor zeker een te nauwe verbinding tussen liturgie en evangelisatie.

Toch evangelisatie via liturgie

Ik denk dat we daarom duidelijk vooraf moeten zeggen: liturgie in zijn algemeenheid is geen middel tot evangelisatie. Het mag ook geen evangelisatie beogen. Liturgie heeft als eredienst een waarde in zich. Immers liturgie is Christus die temidden van zijn volk en met zijn volk de volmaakte eredienst van het nieuwe testament brengt aan de hemelse Vader én tegelijk Christus die zijn heil, het heil van de Drie-ene God meedeelt aan de mensen. Liturgie is communio met God in Christus, in een tegelijk opwaartse (eredienstelijke) en neergaande (een heilbrengende) beweging. Het zijn de goddelijke mysteries die we vieren waarin God en mens elkaar ontmoeten in Christus. Wel zouden we wellicht kunnen spreken van evangelisatie als een soort indirect effect van liturgie. Een goed verzorgde, en een eerbiedig gevierde liturgie zal waarschijnlijk indruk maken op de toevallige bezoeker. Bij de katholiek die van de Kerk en de kerkelijke praktijk is weggeraakt, kan een dergelijke liturgie in bepaalde gevallen, snaren raken die al een tijdlang niet meer geklonken hebben. En bij volslagen vreemden, heidenen zogezegd, kan de liturgie verwondering oproepen, een opening maken naar het mysterie waardoor men er meer van wil weten. Zo kan de liturgie in bepaalde gevallen openingen bieden naar evangelisatie. Maar dan zal de liturgie kwaliteit moeten hebben: goed verzorgd moeten zijn; maar dan niet alleen technisch met mooie woorden en mooie symbolen maar tegelijk ook met voldoende innerlijkheid die het hart opent naar het goddelijke.

De liturgische ruimteWat voor de liturgie geldt, geldt, denk ik, ook voor de ruimte waarin de liturgie gevierd wordt. De ruimte moet de liturgie dienen, moet die in zekere zin mogelijk maken, dragen, onderstrepen. De ruimte moet volledig in dienst staan van de geheimen die we er vieren. De ruimte en de inrichting moeten het mogelijk maken dat we ons hart tot God verheffen. En dat we beter kunnen ervaren dat God tot ons komt. De ruimte en de indeling van de ruimte dient de participatio actuosa, de actieve deelname van de gelovigen te bevorderen. En met die actieve deelname bedoel ik niet allerlei activiteiten, niet per se dat we alles van dichtbij moeten kunnen volgen maar dat de gelovige in de kerk met heel zijn hart en met heel zijn innerlijk betrokken is op de heilige handeling, zich opgenomen weet in het sacrale gebeuren. Daar gaat het om. Daar horen bepaalde lichamelijk houdingen bij die dat kunnen onderstrepen; die de innerlijke gesteldheid uiten en oproepen; daar hoort misschien bij dat je iets moet zien maar misschien ook weer niet te veel. Misschien moeten de heilige handelingen juist wel wat verder weg zijn zoals in onze oude kerken met het lange priesterkoor of grotendeels aan het oog ontrokken achter de ikonostase zoals in het Oosten. Misschien bevordert dat de werkelijke deelname beter dan nabijheid die tegenwoordig nogal eens wordt nagestreefd.

En als ik dit zeg besef ik dat ik zelf duidelijk opteer voor een bepaalde vorm van liturgie en besef tevens hoezeer de liturgische ruimte bepaald wordt, gekleurd wordt door de opvatting van wat liturgie is bij degene die het bij de bouw en de inrichting voor het zeggen heeft. Er zijn momenteel nog steeds verschillende concepten van liturgie en daaraan corresponderend verschillende concepten van kerkenbouw en kerkverbouw.

Grof gezegd kun je onderscheid maken tussen een liturgie die vooral van mensen uitgaat, die vindt dat religieuze gevoelens van mensen verbeeld en verwoord moeten worden; levensnabij heet dat; spreken met gewone mensenwoorden, geen hiëratische, verheven taal. Hoewel men wel weer dichterlijke taal gebruikt, is die dikwijls meer vaag religieus of zoekend en tastend. Men vindt zich minder in een voorgegeven, een zekere objectieve liturgie. Men houdt meer van een creatieve benadering. Deze liturgie heeft behoefte aan simpele materialen: een eenvoudige tafel, aardewerk schalen en bekers, weinig versiering in de kerk; een opstelling van stoelen rond een liturgisch centrum. De nadruk ligt op de vergaderde gemeente, die soms zelfs even pauzeert tussen de woorddienst en wat men dan noemt de tafeldienst (intermezzo). Men heeft niet de behoefte aan een echt sacrale ruimte. Het goddelijke is meer in het menselijke geïncludeerd. Men heeft er ook niet zoveel moeite mee de kerkruimte multifunctioneel te benutten.

Daar tegenover staat een liturgie die het sacrale benadrukt, het vieren van Gods geheimen, het binnentreden in de aanwezigheid Gods. Deze liturgie opteert voor het gebruik van verhevener woorden, van een objectief voorgegeven liturgie; volgt de liturgische boeken; ze houdt van duurdere materialen omdat voor het goddelijke niets te mooi is: gouden en zilveren kelken en schalen; marmeren of in ieder geval natuurstenen altaren. Men heeft niet zo’n behoefte aan het ronde of halfronde vergadermodel, maar voelt meer voor het lineaire gebeds- of aanbiddingsmodel. Men voelt in dit geval meer voor een echt sacrale ruimte die alleen en uitsluitend voor de eredienst wordt gebruikt

Ik heb gezegd: dit is een grof onderscheid. Er zijn vaak nog nuances op beide modellen.

Het eerste, het creatieve model is wijd verbreid, in vele parochies min of meer of minstens bij bepaalde gelegenheden gebruikelijk. maar het vindt weinig bodem, weinig ondersteuning in de officiële kerkelijke documenten en de officiële liturgische boeken. De nieuwste inleiding op het vernieuwde altaarmissaal herhaalt in een nieuw nr 24 waarschijnlijk niet voor niets nr 22 van de Liturgiecontstitutie van Vaticanum II: dat de priester dienstbaar moet zijn aan de liturgie en dat hij in de eucharistie niets op eigen gelegenheid mag toevoegen, weglaten of veranderen. Ook kardinaal Ratzinger zegt in zijn boek Der Geist der Liturgie: “Liturgie die so ‘gemacht’ wird, steht auf Menschenwort und – Meinung; sie ist auf Sand gebaut un bleibt leer, mit wieviel menschlicher Kunst man sie auch garnieren mag. … Das bedeutet dass ‘Kreativität’ keine authentische Kategorie des Liturgischen sein kann.” “Liturgiam authenticam”, de nieuwste vertaalinstructie voor de liturgische boeken verplicht niet alleen tot een zo letterlijk mogelijke vertaling van de Romeinse teksten maar wijst ook op het belang van de een meer verheven taalgebruik en de vorming van een hieratisch idioom in de landstaal.

Een discussiepunt is de gebeds- en celebratierichting. Men enorme ijver heeft men na het concilie altaren of wat daar voor door moest gaan geplaatst waarachter de priester voortaan met het gezicht naar het volk celebreerde tegen een heel lange traditie van de kerk in, tegen ook wat in het Oosten gebruikelijk is. Ratzinger heeft in het genoemd boek deze verandering ter discussie gesteld. Hij vindt ze niet gelukkig. Maar de enige reden waarom hij niet meteen wil terugkeren tot de vroegere positie, is dat dit weer een enorme schok voor de gelovigen zou betekenen. Daarom pleit hij voor grote kruisbeelden op het altaar tussen de priester en het volk.

Je hebt aan de ene kant mensen die vinden dat de vernieuwingen zoals die in de liturgische boeken wordt voorgestaan niet ver genoeg gaan. Men vindt dat de liturgie verder zou moeten incultureren in geseculariseerde en geïndvidualiseerde wereld.

En aan de andere kant een kardinaal Ratzinger die vindt dat de vernieuwing van de liturgie na Vaticanum II een te grote sprong heeft gemaakt waardoor de heiligheid is aangetast. Liturgie is altijd in ontwikkeling maar die ontwikkeling moet geleidelijk zijn. Hij pleit in eerder publicaties voor het weer terugbrengen van het aantal eucharistische gebeden en het weer in stilte zeggen van gedeelten van het eucharistisch gebed.

Die verschillende opvattingen van liturgie die we feitelijk kunnen constateren, leiden zoals gezegd tot verschillende inzichten omtrent de vorm en de inrichting van de liturgische ruimte. Legt men sterk de nadruk op het huis van de gemeenschap, op het samen aanzitten aan de maaltijd van het woord en van de eucharistie, dan opteert men voor een ronde vorm; en bij verbouwingen probeert men altaren in het midden van de ruimte te zetten zodat de gelovigen er zoveel mogelijk omheen zitten. Men hecht aan nabijheid, een het feit dat men alles goed kan zien. Men hecht minder waarde aan knielbanken. Een variant daarop was de ellipsvorm die we op de studiedagen in Rolduc in het bisdom Aken hebben gezien.

Legt men de nadruk op het huis van God, op het offerkarakter van de eucharistie, op de sacraliteit van de ruimte, dan neigt men meer naar een zekere afstand van het altaar, een grotere afgescheidenheid, meestal meer naar het lineaire model waarin men bidt en viert naar God toe..

De verschillende ruimtes roepen dan ook verschillende gedachten en gevoelens op, geven verschillende signalen af. Men heeft meer het gevoel in een vergaderzaal te zijn of in een aanbiddingsruimte. In de tijd dat ik pastoor was van een Petrus en Paulus kerk te Tilburg, een mijns inziens goed geslaagde moderne kerk met stoelen die in een halfrond rond een nabije altaarruimte geplaatst waren, hebben verschillende parochianen mij gezegd: we hebben een mooie kerk maar het is geen bidkerk; om echt te kunnen bidden moet ik naar een echte kerk. Het is verder opvallend dat ik ook nu in Oss weer constateer – evenals vroeger in Tilburg – dat er in de modernere kerken nauwelijks huwelijken plaats vinden. Ze vinden bijna allemaal in traditionele kerken plaats. Ook hier weer telkens het argument van een echte kerk. Kun je dat alleen maar afdoen met: ze hechten aan een rijkere buitenkant of zou het toch bij die veelal randkerkelijke jongeren zijn: een geraakt worden door het sacrale. Ook is het mij al eerder opgevallen dat jonge mensen die bewust kerkbetrokken zijn in een stad vaak trekken naar de meer traditionele liturgie en de traditionele kerken.

En daarmee leg ik dan maar een eerste stelling op tafel. Bij bouw en verbouw van kerken is naast de liturgische functionaliteit zeker zo belangrijk de sacrale sfeer die een gebouw uitstraalt. Het moet geen vergaderzaal zijn die uitnodigt om als je binnenkomt met je buurman een praatje te maken, maar die juist uitnodigt om je hart tot God te verheffen, je voor te bereiden op de mysteries die gevierd gaan worden. Daadwerkelijke deelname aan de liturgie is meer gebaat met dit sursum corda waartoe het gebouw oproept. dan met een ruimte die nauwelijks verder komt dan het tamelijk platte “wij samen”. En misschien moeten we ons wel meer richten op de traditionele kerkenbouw dan op creativiteit van nieuwere vormen.

De vraag is: is het zo gelukkig dat we afgeweken zijn van het traditionele grondplan van onze kerken. Zouden we niet meer naar het Oosten moeten kijken die altijd hetzelfde grondplan hanteren. Zouden we niet moeten streven naar een rijkere, warmere aankleding in nieuwe kerken. Iets moeten doen aan het witte licht dat genadeloos binnenvalt. Moet de ruimte niet wat schemeriger zijn door minder en door gekleurd licht van glas in lood of glas in beton. Een dergelijke ruimte kan ook voor de toevallige bezoeker een ruimte bieden naar God, naar het transcendente.

Met deze stelling en suggestie ga ik verder dan de kerkelijke voorschriften over de inrichting van kerken die een goede viering van liturgie proberen te waarborgen. Toch denk ik dat het de moeite waard is hierover na te denken als we spreken over de sacrale ruimte als middel tot evangelisatie.

De kerkelijke voorschriften rond inrichting van kerken

Ik wil die voorschriften zoals ze in de inleiding op het nieuwe altaarmissaal staan kort noemen en van enig aanvullend commentaar voorzien.

Het priesterkoor waar het altaar en ambo staan en waar de priester, de diaken en de assistenten zitten moet duidelijk van het kerkschip onderscheiden zijn hetzij door een verhoogde ligging, hetzij door speciale bouw en aankleding (nr. 295). Hebben we misschien in het nabije verleden te weinig scheiding aangebracht tussen altaarruimte en de rest van de kerk. Het heilige wordt behoed door een stukje afgescheidenheid. De voorhangsels in de ot-tempel; de ikonostase in de oosterse kerken, de cancelli in de oud-christelijke basilica en de communiebanken in de latere westerse kerken.

Het altaar Nr 298: In elke kerk behoort een vast altaar te staan dat duidelijke en blijvend Christus als de levende steen aanduidt. Het moet los van de wand opgericht worden zodat men er gemakkelijke omheen gegaan kan worden en de eucharistie toegekeerd naar het volk kan plaats vinden. Het altaar moet het centrum zijn. Van een vast altaar moet minstens het blad van natuursteen zijn. In nieuwe kerken mag slechts één altaar zijn. In oude kerken waar het hoogaltaar de deelname van de gelovigen bemoeilijkt en het moeilijk te verplaatsen is uit artistiek oogpunt, moet er een nieuw altaar worden opgericht. Het hoogaltaar mag niet meer versierd worden zodat het oog van het nieuwe altaar wordt afgetrokken (302). Op of bij het altaar moet, liefst ook buiten de vieringen, een kruisbeeld geplaatst worden..

Het altaar moet altijd het centrum zijn: nooit twee polen: ambo en altaar.

Alhoewel de celebratie in de richting van het volk nog steeds de normale viering is, zie ik weer een toenemende tendens, en niet alleen bij kardinaal Ratzinger, te pleiten voor de gelijke gebedsrichting van priester en gelovigen. Daarom lijkt het mij bij bouw en verbouw van kerken rekening te houden met de mogelijkheid dat aan beide kanten van het altaar wordt gecelebreerd.

De ambo voor de verkondiging van het Woord Gods moet zo geplaatst worden dat degenen die voorlezen of preken duidelijk door de gelovigen gezien en gehoord worden. Het beste is een vaste ambo, liever geen verplaatsbare lessenaar uit eerbied voor het Woord Gods. De ambo dient (meer dan het altaar) bij het volk te staan. De verkondiging van het Woord is immers tot het volk gericht, terwijl de gebeden aan het altaar tot God gericht zijn.

De zitplaats voor de priester. De voorkeursplaats volgens het missaal is nog steeds in het uiteinde van het priesterkoor, gekeerd naar het volk. Als dat moeilijk is achter het altaar, dan lijkt een plaats voor de sedes aan de andere kant van het altaar dan de ambo geschikt. Het is de zetel vanwaar hij de woorddienst presideert. Deze stiel dient duidelijk onder scheiden te zijn van de andere zetels. Volgens nr 310 moet de zetel voor de diaken naast die van de celebrant zijn. Daarnaast moeten er op het priesterkoor plaatsen zijn voor concelebrerende priesters en zelfs voor priesters die niet concelebreren maar in koorkleding aanwezig zijn. De liturgische boeken gaan ervan uit dat ieder zijn eigen plaats heeft in de kerk: de bisschop en de priesters op het priesterkoor, zelfs als ze niet concelebreren

De zitplaatsen van de andere assistenten dienen zo te worden opgesteld dat ze hun taak goed kunnen verrichten, maar zij moeten duidelijk onderscheiden zijn van de geestelijkheid.

De plaatsen van de gelovigen moeten zo zijn dat zij met oog en hart aan de viering kunnen deelnemen. Er wordt gepleit voor een goede verstaanbaarheid.

Het koor moet een zodanige plaats hebben dat het duidelijk is dat het deel uit maakt van het volk en tegelijk dat het een speciale functie heeft. In ieder geval niet op het priesterkoor, niet in theatrale uitvoeringsopstelling. Het koor dient niet naar het volk gericht te staan maar naar de altaarruimte.

Over het tabernakel wordt in nr 315 gezegd – en dat is nieuw – dat het ofwel in het priesterkoor geplaatst wordt buiten het altaar van de viering. het oude hoofdaltaar niet uitgesloten, ofwel in een kapel die organisch met de kerk verbonden is en voor de gelovigen zichtbaar. Met name ook buiten de vieringen als de kerk open is en ze zou regelmatig open moeten zijn, dan moet het tabernakel duidelijk opvallen. Het moet mede door de aanwezigheid van de godslamp een plaats zijn die uitnodigt tot aanbidding. Men moet zeker bij het tabernakel kunnen knielen. Overigens het verwijderen van knielbanken uit kerken ia voor mij altijd onbegrijpelijk geweest. Het heeft zijn functie in de eucharistie en daarbuiten om een houding van aanbidding mogelijk te maken.

Over beelden van Christus en de heiligen wordt gezegd: dat zij de gelovigen naar de geloofsmysteries moeten leiden. Dat overdaad schaadt en dat men moet letten op de schoonheid en de waardigheid van de beelden (318). Als de kerk liturgie viert is dat een voorsmaak van de hemelse liturgie. De gedachtenis van de heiligen onderstreept dat.

Met die opmerking uit nr 318 over de voorsmaak van de hemelse liturgie, wil ik besluiten. Die is mij namelijk volledig uit het hart gegrepen. De liturgie is bedoeld als een voorsmaak van de hemelse liturgie voor de troon van God en van het Lam. Als die bedoeling op een of andere wijze overkomt op de toevallige gelegenheidsbezoeker van de liturgie, dan is die liturgie evangeliserend. Als een kerkgebouw geen stoorzender is, verkeerde platte signalen afgeeft maar juist iets oproept van het transcendente, laat zien dat het daar gaat om God, om Christus, om verheven goddelijke dingen, als de ruimte uitnodigt tot stilte en beschouwing, dan is het gebouw evangeliserend.