De wetgeleerde in het evangelie stelt een vraag, die een zeer wezenlijke vaag voor de mens is, de belangrijkste vraag: wat moet ik doen om in de hemel te komen. Wat moet ik doen om mijn eeuwige bestemming bij God te bereiken. Het antwoord is heel eenvoudig: het staat in Gods Wet. En die wet kun je samenvatten in de twee hoofdgeboden: allereerst God beminnen met heel ,je hart, met heel .je ziel, met al je krachten en heel je verstand: Dat is het eerste en voornaamste gebod. Daar had de wetgeleerde geen problemen mee. God dienen in de eredienst in de gebeden was voor hem vanzelfsprekend. Mensen van onze tijd hebben daar vaak meer moeite mee. Ze vergeten vaak het eerste gebod en richten zich alleen op het tweede: de naastenliefde. Je hoort vaak: als je maar van je naaste houdt, wat voor invulling ze daar dan ook aan geven, dan vindt God het wel goed. Dat is niet de opvatting van Jezus. Je eerste plicht is de uitdrukkelijke liefde tot God met heel je persoon: dat betekent Hem loven en danken in gebed. De dagelijkse gebeden zijn een eerste uiting van de liefde tot God. Daarnaast de eredienst van de Kerk waarin wij als gemeenschap en ieder van ons afzonderlijk onze liefde tot God tonen. Het tweede gebod: gij zult uw naaste beminnen als uzelf lijkt voor ons minder problemen te bevatten. In theorie is het daar iedereen mee eens. En de vraag van de wetgeleerde: wie is mijn naaste, lijkt voor ons een overbodige vraag. Natuurlijk is dat iedereen, zullen we antwoorden. Maar tussen theorie en beleefde werkelijkheid ligt vaak een hemelsbreed verschil. Daarom antwoordt Jezus ook niet met een theorie. Hij zegt niet tegen die wetgeleerde: je naaste is iedereen. Jezus geeft een voorbeeld. En Hij gaat in dat voorbeeld niet uit van de wetgeleerde van mij maar van de mens die hulp nodig heeft: in dit verhaal van de man die daar halfdood langs de weg legt. Die wacht op een naaste, die hem hulp biedt. En hij moet tamelijk lang wachten ondanks het feit, dat er een priester en leviet passeren, die geacht mogen worden de wet van de naastenliefde te kennen. Ze hebben voor hen zelf goede redenen om geen naaste te worden van de man naast de weg Ze zijn op weg naar de tempel voor de eredienst. Ze hebben geen tijd ze zouden zich kunnen verontreinigen. Maar volgens Jezus schieten ze tekort. Ze worden geen naasten van de man. En dan komt er iemand van wie je zou verwachten, dat hij aan een jood voorbij zou lonen: een Samaritaan, de aartsvijanden van de Joden. Maar juist hij helpt en wordt een naaste. En Jezus zegt tegen de wetgeleerde en tegen ons: ga en doet gij evenzo: praat niet zoveel over naastenliefde en over wie je naaste is, maar wees de naaste van wie je nodig heeft. En zo worden wij dagelijks met nood van mensen geconfronteerd: mensen in de buurt, die oud of ziek zijn, afhankelijk van anderen; een gezin van buitenlanders, dat tamelijk geïsoleerd in onze buurt woont, op talloze manieren wordt de nood van mensen aan ons zichtbaar, uitdrukkelijk, omdat erom gevraagd wordt, maar vaker nog niet zo uitdrukkelijk omdat mensen niet durven vragen. In al die gevallen kunnen wij op onze eigen manier naasten zijn. Naast die mensen gaan staan in hun nood en onszelf, onze eigen vooroordelen, ons druk bezig zijn met onze eigen dingen opzij zetten, dus onszelf opzij zetten om te helpen. Naastenliefde beperkt zich vaak tot mensen die we aardig vinden, tot dingen waarvoor we dankbaarheid terugkrijgen. Dat doen de heidenen ook, zegt Jezus elders in het evangelie: goed zijn voor wie goed is voor zou, is geen enkele verdienste. Het gaat erom, dat je de naaste wilt zijn van hem of haar die jou op dat moment nodig heeft, wie het ook is en wat het ook vraagt. Dat is waarachtige christelijke naastenliefde. En daarin schieten we steeds weer tekort. We moeten ons wat dat betreft steeds weer bekeren en in de liefde van God de kracht zoeken om naast de ander te kunnen gaan staan. De zalige moeder Teresa die zich met haar zusters inzette voor de allerarmsten zei steeds: wij zouden nooit de kracht vinden om naast die verschoppelingen te gaan staan, als we niet iedere dag zouden bidden en eucharistie vieren om van de liefde van God de kracht te ontvangen. Moge ook zo in ons leven het eerste en het tweede gebod met elkaar verbonden zijn: want dat is waarachtig christelijk leven. Amen.