bij: Sir. 27, 30-28, 7 en Rom. 14, 7-9 en Mt. 18, 21-35
De vraag, die Petrus vandaag aan Jezus stelt is ons uit het hart gegrepen: vergeving dat is allemaal goed en wel, maar er zijn toch zeker wel grenzen. Sommige mensen kunnen je zo diep beledigen, zo diep kwetsen en dat nog wel bij herhaling. Moet ik dat dan zomaar vergeven. Dat kan ik niet en dat wil ik niet. Ik ben niet gek. Ik heb ook nog een gevoel van eigenwaarde. Wie mij echt op mijn ziel trapt zal het weten. Ook Petrus stelt een grens aan zijn vermogen tot vergeven: iemand tot zevenmaal toe vergeven. Dat is toch wel het uiterste. Petrus zegt als het ware: Ik kan veel incasseren en ik zal echt niet voor een klein schrammetje groot misbaar maken. Maar er zijn grenzen. Jezus’ antwoord is overduidelijk: er zijn geen grenzen; elkaar vergeven is een grenzeloos gebeuren. Petrus wordt de meetlat uit de hand genomen en Jezus legt hem de maatstaf van het Rijk der hemelen voor, de maatstaf van God zelf voor. En om die maatstaf te begrijpen moet Petrus, en moeten ook wij ten volle gaan beseffen, dat wijzelf voortdurend in een schuldverhouding staan, dat wij een schuld hebben ten opzichte van God, waarvoor elke meetlat te kort is en dat wij alleen maar kunnen leven, alleen maar toekomst hebben omdat wij mogen staan binnen de onmetelijke vergeving van God. Wij zouden totaal niets zijn zonder Gods barmhartigheid. En Jezus maakt dat zoals gewoonlijk duidelijk door een parabel: God is de Koning. Ik ben de vazal. De vazal heeft blijkbaar de belasting die hij voor zijn gebied geïnd heeft niet afgedragen aan de Koning. En staat bij hem voor tienduizend talenten in de schuld: een geweldig bedrag, ongeveer 14 miljoen euro; een bedrag, dat hij natuurlijk nooit, ook al zou hij het willen, kan terugbetalen. In die verhouding ongeveer staan wij tot God, alsof we 14 miljoen euro schuld hadden: een schuld, die wij aan God nooit kunnen betalen. We komen toch uit een erfzondig verleden. We vergeten het vaak maar liever, maar het is toch zo, dat wij komen uit een wereld, die van God afgekeerd is, een wereld die beheerst wordt zonde en dood, een wereld waar wij ieder op onze eigen plaats ons steentje bijdragen aan het duivelse in de wereld. We staan als beheerders van de schepping bij God in een onmetelijke schuld en iedere dag voegen we nog meer aan die schuld toe. De situatie van de mens, verstrikt als hij is in zonde en dood, is hopeloos, ware het niet, dat God ons in zijn oneindige barmhartigheid in Jezus Christus oppikt uit de goot, ons schoonwast door het water van de doop en ons door zijn genade laat leven binnen zijn Koninkrijk, dat uitzicht biedt op vrede en vreugde. De koning scheldt in zijn goedheid zijn vazal alle schuld kwijt. Van terugbetalen is helemaal geen sprake. Volkomen gratis tilt God ons uit onze uitzichtloze situatie van godverlatenheid, van doodsheid van zonde en verheft ons in Christus tot zijn eeuwig leven, onverdiend. Dat is Gods maatstaf: oneindige barmhartigheid voor hen die er oprecht om vragen. Dat is de enige maatstaf, die geldt in het Koninkrijk der hemelen. En wat doen wij, die onze onmetelijke schuld kwijtgescholden hebben gekregen, ten opzichte van onze medemensen: een kleinmenselijke meetlat hanteren. Jezus zegt ons vandaag: hoe groot ook schuld van een medemens ten opzicht van ons kan lijken, het is in feite maar een kleinigheid, maar een paar tientjes vergeleken bij de miljoenenschuld, die God aan ieder van ons zonder meer vergeven heeft. Natuurlijk, het kan best heel moeilijk zijn iemand te vergeven. Dan verwijst Jezus ons terug naar de situatie van ons eigen vergeven zijn. Wij leven voor God bij de gratie van de vergeving .Vanuit die ervaring mogen wij nooit krenterig zijn bij het vergeven van onze medemens. Deze parabel bidden we telkens in het onzevader: vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. Als wij niet vergeven zoals God, raken we buiten het Rijk Gods. Dan kan de voortdurende vergeving waaruit we zelf leven, niet aan ons blijven gebeuren. Het is zoals in de eerste lezing staat: als iemand, die zelf maar een mens is, volhardt in zijn wrok, wie zal dan verzoening bewerken voor zijn zonden? Niet vergeven betekent, door God niet vergeven worden en dan is de situatie uitzichtloos.