In het 9de hoofdstuk van het Matteüsevangelie staat: “Bij het zien van die menigte mensen werd Jezus door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder. Toen sprak Hij tot zijn leerlingen: de oogst is wel groot maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten.” En in het Johannesevangelie waaruit we vandaag een stukje hoorden, zegt Hij: Ik ben de goede Herder. Jezus ziet heel duidelijk, dat mensen, aan zichzelf overgelaten, de weg naar het geluk niet kunnen vinden. En wat nog erger is: ze zijn een gemakkelijke prooi voor huurlingen, die niet echt hart voor schapen hebben, voor goeroe’s en andere religieuze managers, die een weg naar het geluk aanbieden, maar meer oog hebben voor het eigen gewin of voor hun eigen zogenaamde diepe gedachten dan voor het echte geluk van de mensen. De mensen hebben een echte herder nodig, die hen de weg naar het ware geluk wijst. En Jezus zegt: die herder ben Ik. Want Ik geef aan hen die Mij volgen het eeuwig leven. En het bewijs voor het feit, dat ik werkelijk hart heb voor mijn schapen, voor de mensen, is dat Ik mijn leven voor hen heb gegeven om dat eeuwig leven aan hen te kunnen geven. Mijn herderschap is niet uit op eigen gewin zoals bij de huurlingen. Ik heb alles voor de mensen over, zelf mijn eigen leven. En dat is de garantie, dat ik iemand, die Mij volgt en naar mijn stem luistert, niet verloren zal laten gaan. Ook na zijn verrijzenis oefent Jezus zijn herderschap uit en wel zichtbaar door de Kerk die Hij gesticht heeft. Maar opdat de Kerk die herderlijke taak naar behoren kan uitoefenen, heeft Hijzelf mensen aangesteld, die Hem met gezag als herder in de Kerk vertegenwoordigen. In het Matteusevangelie stelt Hij direct na de verzuchting, dat mensen zijn als schapen zonder herder, de twaalf apostelen aan en zendt hen uit om het evangelie te verkondigen. Opdat de Kerk als geheel herder en gids kan zijn voor de mensheid, zijn er binnen die Kerk mensen nodig om de Heer als herder te vertegenwoordigen en op zijn gezag de kudde te leiden. Zij moeten op sacramentele wijze Christus als Hoofd vertegenwoordigen binnen zijn Kerk. Dat is vanaf het begin de taak van het gewijde ambt in de Kerk: allereerst de taak van de bisschoppen als opvolgers van de apostelen, maar ook van de priesters, die in het herderschap van de bisschoppen delen. Niemand kan zich die taak toeëigenen: net als de apostelen moet hij door Christus geroepen worden. Christus geeft hem in de wijding de macht zonden te vergeven, te binden en te ontbinden; zijn woord met gezag te verkondigen en het sacrament van zijn Lichaam en Bloed te consacreren en op te dragen. En hij moet dat altijd doen in eenheid met alle ambtsdragers. Een priester of bisschop is nooit een kleine zelfstandige. Hij moet spreken en handelen vanuit de eenheid van het gewijde ambt, vanuit de eenheid van de Kerk. Een gewijde ambtsdrager is dus niet op de eerste plaats een functionaris zoals er die nu eenmaal in iedere gemeenschap één nodig is: Hij is iemand, die zich met heel zijn leven aan Christus en zijn Kerk gebonden heeft, met een totaalengagement – in die zin is het celibaat, het vrijwillig afzien van het huwelijk, ook een duidelijk teken van die totale toewijding aan Christus en de Kerk. En het is de wijding die hem op heel bijzondere wijze doet delen in Christus’ herderschap en priesterschap, zodanig dat hij Christus in de gemeente kan representeren. We hebben een groter wordend priestertekort. Waarom? Ik heb wel eens de indruk, dat de voornaamste oorzaak gelegen is in het feit, dat het in onze gemeenschappen te weinig gaat om Christus, de goede Herder. We herderen onszelf op alle mogelijke manieren: we maken zelf wel uit wat goed of kwaad is; we gaan naar de kerk als het ons uitkomt. We maken ons een eigen Christus, die dat allemaal wel goed vindt. Dan wordt de echte Christus, en zijn gewijde representant, een bedreiging. Roepen wij nog wel om priesters: laten we in ons kerkelijke leven zien dat we priesters nodig hebben, hebben we respect voor het gewijde ambt, afgezien nog van de persoon die het bekleedt. En vragen we de Heer echt vurig om nieuwe priesters. Functionarissen kun je met geld inhuren. Om priesters moet je bidden. De zorg om voldoende nieuwe priesters is niet alleen een zorg van de bisschop maar van heel de geloofsgemeenschap. Daarom vragen we vandaag ook uw gebed en aandacht voor de eigen priesteropleiding van ons bisdom. Die opleiding verdient ons gebed en onze steun. Daarnaast zouden we in onze geloofsgemeenschap een klimaat moeten scheppen – en ieder van ons kan daar zijn steentje aan bijdragen – waarin roepingen tot het priesterschap kunnen ontstaan, waarin de mogelijkheid te kiezen voor het priesterschap een reële en gerespecteerde keuze is. Hoe kunnen we immers van de bisschop een pastoor vragen, als we als parochiegemeenschap niet levend genoeg zijn om eens in de pakweg 30 jaar een priesterroeping voort te brengen?