Het lijkt wel een soort enquête die Jezus houdt: “wat denken de mensen nou van Mij?” Hij heeft een tijdje gewerkt; Hij heeft gepreekt over het koninkrijk Gods, Hij heeft mensen genezen, duivels uitgedreven, bepaalde groepen zoals de farizeeën de les gelezen. En dan vraagt Hij: “wie denken de mensen dat Ik ben?” En dan krijgt Hij verschillende antwoorden, die eigenlijk allemaal op hetzelfde neerkomen: de meesten denken dat Hij een profeet is in de lijn van Elia, van Johannes de Doper en de andere oud-testamentische profeten, een van die godsmannen, die Gods woord spreken, mensen namens God terecht wijzen en vaak spreken over Gods bedoelingen in de toekomst. En dan blijkt waarom Jezus het gevraagd heeft. Hij is niet zozeer geïnteresseerd in de uitkomst van de enquete, in wat de mensen van Hem denken. Wat de wereld denkt is niet zo belangrijk. Er is Jezus veel meer aan gelegen hoe zijn leerlingen over het denken: “maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” De buitenstaander, zelfs de geïnteresseerde buitenstaander weet natuurlijk niet precies wie Jezus is en ze kunnen dat ook niet weten. Maar het zou erger zijn als zijn volgelingen het niet zouden weten, als die er innerlijk over verdeeld zouden zijn. En dan geeft Petrus namens anderen het antwoord: “Gij zijt de Gezalfde van God”. En het Nederlandse woord “gezalfde” is in het hebreeuws “Messias” en in het Grieks “christos”. Petrus belijdt hier dat Jezus voor zijn volgelingen de langverwachte Messias, de Christus is. En in de paralleltekst bij de evangelist Matteüs staat er dan nog bij “de Zoon van de levende God”. En met die belijdenis rond zijn persoon stemt Jezus in. Hij is de Messias, de brenger van het Godsrijk, de grote koning van God. Dat moeten zijn volgelingen weten en belijden. Daarom gaat het bij Jezus’ persoon. Maar Hij verbiedt het zijn volgelingen op dat moment aan iemand te zeggen. Dat lijkt heel merkwaardig, maar Jezus wil door de mensen tijdens zijn leven geen Messias genoemd worden. Immers dat zou heel verkeerde verwachtingen wekken. De Joden in die tijd hadden de verwachting dat de Messias een soort politieke koning zou zijn, die de Joden van de Romeinen zou bevrijden en de Godsheerschappij in een aards en glorievol Israël zou uitoefenen. Telkens als ze Hem zoals bv na de broodvermenigvuldiging op de schouders willen nemen en Hem tot Messias willen uitroepen, vlucht Hij. Daarom verbiedt Hij zijn leerlingen Hem publiekelijk “Messias” te noemen. Want Hij zal Messias zijn op een heel andere manier en op welke manier, dat zegt Hij meteen na het verbod: Hij zal Messias zijn door verworpen te worden, door de lijden, te sterven en te verrijzen; een wijze die niemand verwachtte, zelfs zijn apostelen niet. Alleen als ze dat beseffen, mogen ze Hem als Messias belijden. Jezus laat zich publiekelijk maar eenmaal als Messias toejuichen: als Hij een paar dagen voor zijn kruisdood Jeruzalem binnenrijdt op de ezel. Dan laat Hij toe dat de mensen Hem toeroepen: “Hosanna de Zoon van David”. Dan kan het geen kwaad meer, omdat Hij weet dat het door zijn aanstaande dood niet meer verkeerd verstaan kan worden. Ook in onze tijd zijn er vele opvattingen over wie Jezus is: dat loopt van profeet, tot idealist, wereldverbeteraar of voorbeeld. In al die opvattingen is Jezus, net zo min als in het evangelie erg geïnteresseerd: wat de wereld denkt, doet er allemaal niet zo veel toe. Ze begrijpen niet wie Jezus is. Jezus is en blijft geïnteresseerd in wat zijn volgelingen over Hem denken, zijn leerlingen, de christelijke Kerk. Zij moeten goed weten wie Hij is. Dan is het ook in onze dagen Petrus, die namens allen het juiste geloof belijdt. En Petrus is in onze dagen, de bisschop van Rome, de paus. Als je in de wirwar van meningen over Jezus, over het geloof, niet meer weet wat je denken moet, dan schaar je je veilig achter de geloofsbelijdenis van Petrus, de paus en de met hem verenigde bisschoppen. Dat is geen gemakkelijk geloof. Want wij lijken nog steeds op de Joden in Jezus’ dagen. We vinden eigenlijk, dat als we braaf christen zijn, als we Jezus aanhangen, dat dan alles van een leien dakje moet gaan. Hoeveel christenen klagen niet, als het hun tegenzit: waaraan heb ik dit toch verdiend? Waar blijft God nou met zijn uitkomst. En we vergeten gemakkelijk, dat we mensen van het kruis zijn. Dat we de kruistekens die we maken geen lege gebaren mogen zijn. Immers als je gelooft dat Jezus de Christus is, dan moet jezelf verloochenen, je kruis opnemen, offers brengen, jezelf wegcijferen, want alleen langs de weg van het kruis, van het jezelf geven zul je het leven winnen, hoor je bij die Christus, mag je jezelf christen noemen. Amen.