Ik wil de grootste zijn. Als kinderen dat zeggen, vinden we dat normaal. Maar als volwassenen zo praten, dan fronsen we toch wel onze wenkbrauwen. Ik wil de eerste zijn. In de sport mag het en ook in de politiek. Maar als een politicus ook nog zegt, dat hij op macht uit is, dan klinkt dat in onze oren al heel gevaarlijk. Vooral onder ons christenen is het verlangen naar eer en macht eigenlijk iets onbehoorlijks. Laten we eens onbevangen kijken, hoe genuanceerd Jezus ermee omgaat.
Jakobus en Johannes komen ongegeneerd vragen, of ze in zijn glorie rechts en links van Hem mogen zitten, op de eerste plaatsen. Opvallend is dat Jezus niet zoals de andere leerlingen kwaad wordt over die vraag. Hij zegt niet – en dat is voor ons gevoel merkwaardig -: dat is een onbehoorlijke vraag. Hij wijst ze niet terecht. Jezus weet natuurlijk heel goed, hoe rampzalig en kleinerend vaak macht in onze wereld wordt uitgeoefend. Maar dat verleidt Hem er niet toe dat streven de eerste zijn op zich af te keuren. Jezus vindt het blijkbaar vanzelfsprekend, dat een mens de eerste en groot wil zijn. Dat streven heeft de Schepper zelf in ons gelegd. Het gaat er alleen om hoe we met dat streven omgaan. En daarom stelt Jezus alleen heel nuchter vast: jullie weten niet wat je vraagt. De eerste zijn in de navolging van Jezus, dat is namelijk geen paradijselijk leven. Dan moet je dezelfde beker drinken, die Jezus drinkt: de beker van de kritiek omdat je andere waarden aanhangt dan de in de maatschappij gangbare omdat je in heilige toorn opkomt voor de eer van God en de tempel reinigt van allerlei al te menselijke business. Dan vallen de farizeeĆ«n over je heen; de beker van het onbegrip, omdat je je inlaat met de armen, de zieken, de gevangenen. Dan word je gewantrouwd door de rijken en de machtigen van deze wereld. De eerste willen zijn in de navolging van Jezus betekent bereid zijn je desnoods kapot te willen laten maken: de kruisdood net als Hij te ondergaan. En als Jacobus en Johannes dan antwoorden: dat kunnen wij, dan voegt Jezus er nog een tweede punt aan toe. Je mag streven naar de eerste plaats, maar hoe dat streven vervulling vindt, dat ligt niet alleen in onze handen. Dat is tegelijk een gave Gods. Het is Gods vrijheid mensen tot bepaalde dingen te roepen: alleen zij verkrijgen dit voor wie dit bereid is. In de eerste Kerk was er onder veel gelovigen een streven naar het martelaarschap als hoogste vorm van christelijk getuigenis. Dat streven is niet verkeerd, zegt Jezus, maar je mag dat niet afdwingen. Dat streven wordt pas beloond, als God je daartoe werkelijk roept.
Tenslotte de reactie van de andere leerlingen: ze reageren geƫrgerd op de vraag van Jacobus en Johannes. Ze vinden dat dit niet hoort, maar verraden daarmee tegelijk dat ze zelf graag de eerste plaatsen hebben en in ieder geval niet achter Jacobus en Johannes willen zitten. En ook dat accepteert Jezus: jullie mogen de eerste zijn en hij herhaalt dan met andere woorden wat Hij tot Jacobus en Johannes zei: in de navolging van Jezus is de eerste degene die zijn Beker wil drinken, die net als Hij dienaar van allen wil zijn en bereid is zijn leven te geven. Probeer maar de grootste te zijn en dan zie je wel waartoe God je roept.
Het evangelie van vandaag zegt ons dus: de wens naar macht, de wens op de eerste te zijn is op zich niet verkeerd. Iedereen wil macht en heeft ook macht. De vraag is meer: wat doe ik met mijn macht. Wat doe ik met mijn macht als ik een klein kind heb, als directeur ben of leraar. En dan leert Jezus ons, dat we zo met die macht moeten omgaan, dat andere mensen er beter van worden; dat andere mensen niet klein gemaakt worden. Dat je de macht die je hebt dienstbaar maakt aan het geluk en heil van mensen. En daarin past dan uiteraard geen jalousie op de macht van anderen. Je mag macht, die je legaal verworven hebt en die daarmee tegelijk God je geeft – Hij is immers de oorsprong van alle macht – niet voor jezelf gebruiken. We moeten net als Jezus de macht die ons gegeven is op de plaats waar we staan gebruiken voor anderen. Immers ook de Mensenzoon aan wie alle macht gegeven is, is niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen.