Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen. Dat is de opdracht die de verrezen Heer aan zijn leerlingen meegeeft. Eenmaal tot geloof gekomen, moeten zij getuigen zijn van Christus en zijn verlossingswerk. En die opdracht gaat door en die geldt ook ons. Als we op grond van het getuigenis van de Schriften, op grond van onze christelijke opvoeding, op grond van de dingen die we meegemaakt hebben in ons leven, op grond van de kracht van de verrezen Heer, die we in ons ervaren hebben, tot geloof zijn gekomen, dan moeten we van dat geloof getuigen. Net zoals de eerste leerlingen ontvangen wij tegelijk met het geloof de opdracht ervan te getuigen.
Ja maar, zult u zeggen, moet ik dan als een soort missionaris op uittrekken? Daar voel ik me niet toe geroepen! Ja, maar dat staat er ook niet. Er staat in het evangelie: te beginnen bij Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen. En Jeruzalem was voor de apostelen dichtbij, thuis. Wij zijn allereerst geroepen te getuigen op de plaats waar we staan, waar we wonen, waar we werken.
Hoe moeten we dan getuigen?
Gewoon: duidelijk door in ons leven laten zien, dat we God kennen. En God kennen betekent: je houden aan zijn geboden, zegt St. Jan in de tweede lezing. Getuigen van Christus betekent dus op de eerste plaats je houden aan Gods geboden, consequent, ook als anderen erom lachen of je daarom niet voor vol aanzien. Dus niet toegeven aan de wereld, als je daarmee God tekort doet. Getuige van Christus zijn betekent dus bijvoorbeeld een kuise verkering, niet samenwonen maar het trouw beleven van het sacrament van het huwelijk; getuige van Christus zijn betekent eerlijk zijn tot op de cent; vergevingsgezind en hulpvaardig onder alle omstandigheden; consequent kiezen voor mensen in plaats van materiƫle genoegens. Van ieder die zich christen noemt, zou men moeten kunnen zeggen: ziet eens hoe ze elkaar liefhebben en hoe ze zich consequent houden aan Gods geboden. Dan geven we getuigenis van ons geloof in de verrezen Heer. Als we leven zoals de anderen, die alleen geloven in zichzelf, in hun eigen genoegens en die er alleen op uit zijn desnoods ten koste van anderen zoveel mogelijk maakbaar aards geluk te vergaren zonder oog voor de eeuwigheid, dan verloochenen we Christus, dan verloochenen we zijn kruis en verrijzenis.
Als we bang zijn een kruis te maken voor het eten in een restaurant of als we bij iemand te gast zijn; of als we tijdens een vakantiereis wel aan de reisleiding durven vragen om zoutarm eten omdat dat beter is voor onze gezondheid, maar niet waar je op zondag naar de mis kunt, schiet je tekort als christen en schiet je tekort als getuige van Christus.
Te beginnen bij Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen. Getuigen is dan gewoon zonder menselijk opzicht en met overtuiging je christen zijn beleven. Dat is niet gemakkelijk en het is verleidelijk je geloof binnen de muren van je huis of binnen de muren van de kerk weg te stoppen, zeker in een tijd, dat christen zijn niet meer vanzelfsprekend is. Maar dat was het de eerste eeuwen ook niet. Het Griekse woord voor getuige is martur. En het is niet voor niets dat dat woord in onze taal is overgegaan als “martelaar”. Getuige van Christus zijn betekent heel vaak dat je verzet en agressie oproept tegenover jezelf. Dat hoef je niet zoeken; maar als dat het gevolg is, mag je het niet ontlopen. Christus zegt ons immers: te beginnen bij Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen, moet je zelfs martelaar willen zijn. Amen.