Als je christen wilt zijn, moet je een keuze maken, en wel een heel duidelijke keuze; want de gevolgen van die keuze zijn beslissend voor je leven. U hebt gehoord wat de profeet Jeremia zei in de eerste lezing: “Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die zijn leven bouwt op een schepsel.” Dat betekent: het leven van iemand die in de praktijk van het leven niet verder komt dan de mensen met wie hij leeft, dan de materiële dingen waarmee hij zich omringt; voor wie een prettig leven of zijn werk, of zelfs zijn huwelijk, of zijn kinderen het uiteindelijke doel van zijn bestaan is en aan God geen boodschap heeft; het leven van zo iemand – en dat klinkt hard, maar het staat er – is vervloekt. Want het is even vergankelijk als de dingen of de mensen op wie hij het gebouwd heeft. Zo iemand lijkt, zegt Jeremia, op een kale struik in de steppe, onooglijk en dicht bij de ondergang. Gezegend daarentegen is hij, die op God vertrouwt, voor wie God het einde is. Die in de praktijk van zijn leven steeds weer God als de uiteindelijke norm van handelen hanteert. Die zich veilig weet bij in gebed, in het onderhouden van zijn geboden, door eredienst aan Hem Hij is als een groene boom, die nooit zonder water is, altijd fris. Immers God is een bron die nooit opdroogt.

U zult in de bijbel weinig of geen compromissen vinden, bij de profeten niet en bij Jezus niet. Dat staat wel een beetje haaks op de huidige mentaliteit. Veel mensen hebben begrip voor alles. Veel mensen vinden dat je niks mag veroordelen. Veel mensen hebben ook hun christelijke opvattingen laten infecteren met talloze onchristelijke opvattingen. Voor veel mensen zijn er honderdeneen tussenwegen tussen wat de Kerk eist en wat je in de praktijk als katholiek kunt doen. En wie zegt dat dat niet kan is al gauw fundamentalistisch. Ze vertrouwen in de praktijk meer op de tijdgeest, op mensen, dan op God. De bijbel leert ons echter dat we op moreel en godsdienstig terrein voorzichtig moeten zijn met compromissen.

Tussen deze twee dingen moet je kiezen: een middenweg is er niet. God is het centrum van je leven. Dan ben je gezegend. Dan heb je toekomst. Dan heb je altijd houvast, ook in de donkerste uren van je leven. Ofwel God is niet het centrum. Hij speelt geen rol in je leven, of een bescheiden rol, af en toe als randverschijnsel. Dan ben je vervloekt, een kale struik die de dood gewijd is. Dit is geen theoretische keuze maar een heel praktische: wordt mijn leven beheerst door de wil van God of door andere machten.

In het evangelie houdt Jezus dezelfde keuze voor: vier keer zegt Hij van mensen dat ze gezegend zijn: zalig, gelukkig; en vier keer roept Hij wee, vervloekt.

Gezegend zijn de armen, gezegend de mensen die honger hebben; gezegend de mensen die verdriet hebben; gezegend de mensen die vervolgd worden om hun geloof. Jezus ziet hen als mensen die met de handen open staan naar God. Ze hebben geen materiële dingen om op te vertrouwen: geen geld, geen eten, dingen om zich materieel om te verheugen, geen menselijk aanzien. Zij zijn bij uitstek ontvankelijk voor het evangelie, voor het rijk van God. Jezus zelf is niet voor niets arm geworden, zonder bezit, zonder vaste woonplaats. Zo kon Hij immers het beste laten zien, dat Hij helemaal open stond voor God.

Daartegenover staan de rijken, de verzadigden, de lachers, de populaire figuren. Tot hen richt Jezus zijn dreigwoorden. Hij zegt als het ware: jullie stellen je vertrouwen op aardse goederen, op de aardse werkelijkheid in plaats van op God. Als jullie maar plezier hebben, als mensen maar tegen jullie opkijken, als je maar geaccepteerd wordt, dan ben je tevreden. Maar daarmee zie je God en zijn verbond over het hoofd. Jullie vergeten te delen met de armen en de hongerigen; jullie hebben geen tijd om naast de treurende te gaan staan. Wee jullie, want je hebt je vergankelijke loon al ontvangen.

Jezus daagt zijn toehoorders uit na te gaan bij zichzelf aan welke kant ze staan. Niet de rijkdom en het bezit als zodanig worden veroordeeld, niet het plezier als zodanig, maar de rijkdom die God vergeet en die niet werkelijk deelt met hen die niets hebben; het plezier dat God vergeet en gaat ten koste van de medemens. Niet de armoede en het verdriet worden verheerlijkt maar de armoede en het verdriet, dat de mensen hun hand doet uitstrekken naar God en naar hun medemens.

We moeten kiezen iedere dag opnieuw; waar staan we? Horen we bij de armen van geest, die openstaan voor het rijk van God of bij de rijken die zich afgesloten hebben voor God en hun naaste. Het is één van de twee. De keuze tussen de dorre struik in de steppe of de boom aan de rivier, de keuze tussen vervloekt en gezegend, tussen heil en onheil, tussen zalig en wee. Amen.