Als je aan de gemiddelde mens in onze tijd vraag: “Geloof je?”, dan zal hij hoogstwaarschijnlijk antwoorden: “ja, ik geloof wel dat er iets is”. Maar is aan de ene kant heel mager, want wat betekent nou dat “iets” waar ze in geloven? Wat houdt dat in? Ik ben bang: niet zo veel. En dat kun je ook zien aan de daden die uit dat iets-geloof voortvloeien. Dat zijn er eigenlijk geen. Het is niet het geloof in dat iets wat doen en laten bepaalt. Doen en laten worden eerder bepaald door toevalligheden, door het mens in de samenleving, door wat iedereen lijkt te doen. Deze overheersende tendens in de huidige samenleving noemt kardinaal Daneels, de vroegere aartsbisschop van Mechelen-Brussel, het praktisch atheïsme van onze tijd. Men zegt te geloven, maar in de praktijk speelt dat geloof geen rol, in de praktijk is men atheïstisch. En dit atheïsme noemt hij veel gevaarlijker dan het theoretisch atheïsme dat je met argumenten kunt prikkelen en bestrijden. Dit praktisch atheïsme berust op een geestelijke en praktische gezapigheid die het wel goed vindt.

Wil het geloof iets betekenen, wil het een kracht zijn waardoor een mens op een hoger plan komt, waar door hij uiteindelijk ook boven dit betrekkelijke aardse leven wordt uitgetild, dan zijn er twee dingen nodig die in het evangelie van vandaag naar voren worden gebracht. Die twee dingen zijn voor het christendom onontbeerlijk. Zonder die twee dingen kun je je eigenlijk geen christen noemen.

Het eerste is: geloven in de persoon van Christus. Niet geloven in een vaag iets, maar in Jezus Christus, de Godmens, gestorven op het kruis, en op de derde dag verrezen. Geloven in Christus niet als een fraai voorbeeld van menselijkheid – dat is veel te weinig of eigenlijk niks want die zijn er zoveel: voorbeelden van menselijkheid – maar Gods Zoon die mens werd om ons te verlossen, die voor ons de weg, de waarheid en het leven is. Met Petrus zul je moeten antwoorden als Jezus ook jou vraagt: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” Als je daar niet met Petrus op kunt antwoorden: “Gij zijt de Christus”, met alles wat daar bij hoort, dan ben je geen christen, dan kun je wel inpakken.

Maar als je met Petrus je geloof beleden hebt, dan ben je nog maar op de helft. Want als je dan van de consequenties van het geloof in het leven van alledag terugschrikt, dan noemt Jezus je een satan, die zich laat leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil. En dan staat er heel duidelijk wat je moet doen als je Jezus belijdt als je verlosser en heiland: je moet Hem volgen door jezelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Nou, dat is nogal wat: jezelf verloochenen. Dat wil zeggen: je altijd op het tweede plan zetten, nederig zijn; de ander en zijn welzijn altijd voorop zetten; de minste zijn, dienen. Voor de ander iets over hebben, zelfs al lijk je daar zelf bij in te schieten. Dat is dus totaal iets anders dan wat je tegenwoordig hoort: “je moet tot je recht komen”, “ik heb ook recht op mijn leven”; “de andere doen steeds een beroep op mij, maar ik wil nu wel eens mijn eigen leven”.

Daartegenover zegt Jezus: “wie zijn leven wil redden, zal het verliezen.” Dat wil zeggen: die zo leeft van: ik moet zorgen dat ik het leven niets tekort kom; die leeft voor carrière en plezier, voor maatschappelijk aanzien en applaus; die daar zelfs degene die van zijn of haar zorg afhangen aan opoffert. Die zal uiteindelijk voor God met lege handen staan en zijn leven en zichzelf verliezen in de eindeloze straf.

“Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het evangelie, zal het redden”. Dat wil zeggen: wie zichzelf wegcijfert voor zijn naasten; wie het evangelie waarmaakt in het leven van alledag, de evangelische prioriteiten stelt die vaak moeilijk zijn voor je ik, waardoor je erbij lijkt in te schieten. Die zal uiteindelijk met volle handen voor God staan en het eeuwige leven winnen.

Amen.