Bij: 2 Sam. 7, 1-5.8b-11.16 en Rom. 16, 25-27 en Lc. 1, 26-38
Wij willen vaak van alles doen. Als we gelovige mensen zijn willen we van alles voor God doen. Dat wil David ook. Na de uittocht uit Egypte stond de ark van God nog steeds onder tentdoek, terwijl de Israëlieten allang in mooie huizen woonden en ook koning David een prachtig paleis voor zich had laten bouwen. Nu wil David ook voor God een prachtig huis, een tempel bouwen. Maar bij monde van de profeet Natan zegt God, dat Hij geen behoefte heeft aan dat huis. David zou zich anders een kunnen beroemen tegenover God: Ik heb U toch een mooi huis gegeven. God heeft geen behoefte aan een huis. Wie ergens behoefte aan hebben zijn mensen. En God schenkt aan die mensen zijn genade, zijn bijstand, zijn heil. En daarom doet God juist op het moment dat David iets voor Hem wil doen, iets voor David: Ik zal voor u een huis oprichten. Uw huis en uw koninklijke macht zal voor altijd stand houden. Jij hoeft voor Mij geen huis te maken. Ik maak voor jou een huis, dat in eeuwigheid overeind blijft. God zal dus zorgen dat het koninklijk geslacht van David voor eeuwig blijft. En daarmee wordt de belofte gedaan aan David, dat uit zijn huis, uit zijn familie de Messias zal geboren worden, de koning van het eeuwig Godsrijk. Ook Maria in het evangelie hoeft niet actief te worden; moet niet ineens alles gaan doen. Ze krijgt de boodschap: gij hebt genade gevonden in de ogen van God. Gij zijt een begenadigde, aan wie die oude belofte aan David tot vervulling zal komen. Zie, gij zult zwanger worden en een Zoon ter wereld brengen. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden en God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid Koning zijn. Het overkomt Maria als een genade. Het is geen activiteit van haar. Het is Gods activiteit. Toch staat Maria er niet buiten. Haar toestemming en haar geloof is nodig. De engel gaat pas van haar heen, als ze in geloof gezegd heeft: zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord. De Messias, de komst van God in deze wereld is een geschenk van God zelf. God geeft ons zijn redding. Dat is niet iets wat met veel activiteit of met allerlei inspanning moeten verwerven. Kerstmis en Pasen, onze verlossing is een genade, een geschenk. Van ons wordt net als van Maria verwacht, dat we voor dat geschenk openstaan; dat we die genade willen ontvangen. Dat we een zodanige levenshouding hebben, dat we het heil van God verwachten; dat we openstaan voor de komst van zijn Zoon; dat we Hem willen ontvangen in ons leven, in ons hart. En dat niet alleen met woorden, maar met ons hele leven. Dat we ons net als Maria toewenden naar God en van Hem ons heil verwachten. Dat we telkens zeggen: niet wat ik wil, niet wat ik zo graag zou bewerken, maar wat U wilt God, mijn Redder, laat dat geschieden. Met ons leven, in onze levenshouding zouden voortdurend Maria moeten nazeggen: ik begrijp het wel niet allemaal, uw wegen gaan vaak mijn begrip te boven: maar zie de dienstmaagd des Heren. Mij geschiede naar uw Woord. Dan kan God in ons leven komen. Dan kan het kerstmis worden. Amen.