bij: Gen. 12, 1-4a en2 Tim. 1, 8b-10 en Mt. 17, 1-9

Het staat daar zo heel nuchter in de eerste lezing, broeders en zusters: trek weg uit je land, je stam, je familie naar het land dat Ik je zal aanwijzen. Toen trok Abraham weg, zoals de Heer hem had opgedragen. Maar dat Abraham die reis in het volslagen onbekende durfde te ondernemen, kwam omdat hij geloofde, omdat hij diep in zijn hart wist, wie de God was, die hem die opdracht gaf. Waarvoor immers anders al die moeite? Hij had niet eens een zoon en menselijkerwijs gesproken zat er dat ook helemaal niet in. En dan toch op reis gaan, hopen tegen beter weten in. Dat kan toch alleen, als je diep in je hart de vaste overtuiging hebt, dat God te vertrouwen is, ook al is alle schijn tegen. Als je ervaren hebt, dat God een betrouwbare God is, die heil en redding brengt dwars door allerlei onmogelijke situaties heen. En dat had Abraham ervaren in de stilte van de nacht, als hij Gods stem hoorde, terwijl Hij zich afvroeg, hoe met het nou verder, wat moet ik met mijn leven aan. Ook Jezus gaat vastberaden naar Jeruzalem, omdat de Vader Hem daarheen roept. Hij weet wat Hem daar te wachten staat. Hij spreekt er meermaals over met zijn leerlingen, dat Hij daar moet lijden en sterven, zo nuchter, dat Petrus op een gegeven moment zegt: Heer, dat mag nooit gebeuren. Laten we dan maar uit Jeruzalem wegblijven. U herinnert zich het scherpe antwoord van Jezus: ga weg, satan, gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil. Dat kan Jezus toch alleen maar zeggen, als Hij echt de Vader kent, als Hij echt gelooft in God, die Hem zelfs in lijden en dood niet zal loslaten. Petrus heeft gelijk: lijden en dood zijn voor mensen onmogelijke situaties, waar je liefst met de grootste boog omheen loopt. Daar lopen al je plannen op stuk. Daar is toch geen zin in te ontdekken. Lijden en dood zijn toch niet menswaardig. Jezus zegt: God wil dat ik er doorheen ga, dwars door die onmogelijke situatie en dat juist in vertrouwen op Hem, als een soort vuurproef van geloof, als een blijk van liefde, die zichzelf helemaal verliest. Als je dat kunt, moet je echt in God geloven, van Hem houden en hopen, dat Hij je dwars door alles heen zal redden. Dan is er een band met God nodig, die het vertrouwen nooit doet verliezen, wat er ook gebeurt. Dan moet je God zoeken in de stilte van de nacht of op de top van een berg, ver weg van het gewoel van de wereld. Dat deed Jezus telkens opnieuw. Na een drukke dag met de mensen om heen trok hij zich terug om te bidden, om de wil van de Vader te kennen. En vandaag nu het duister van Jeruzalem steeds dichterbij komt neemt Hij drie van zijn beste vrienden mee. Want ook zij moeten de betrouwbare God leren kennen. En ze mogen dan in een visioen zien wie Jezus, wie Hij dwars door lijden en dood heen zal zijn, stralend als de zon, de vervulling van Mozes en Elia, van de wet en de profeten. Gods stem, die Hem als zijn Zoon aanwijst en de apostelen oproept onvoorwaardelijk op deze Jezus te vertrouwen, wat er ook gebeuren moge, ook al gaat de schijn zich tegen Hem keren. Het is een grandioze ervaring die de bedoeling heeft het geloof van de leerlingen te sterken voor de donkere tijden die gaan komen. Maar het is zo fijn, dat ze eigenlijk niet meer verder willen trekken. Ze willen er blijven. Laat ons hier drie tenten bouwen. Maar dat is niet de bedoeling. Het leven gaat verder. Onder aan de berg wacht weer het gewone leven: het volk dat een beroep doet op Jezus en het Jeruzalem van het lijden, dat steeds dichterbij komt. Het geloof van de berg moet Jezus en zijn leerlingen daar doorheen dragen. Het vertrouwen moet ongeschokt blijven, ook in de donkerste ogenblikken. Zo is het ook met ons. In ons gebed, in ons regelmatig vieren van de eucharistie leren wij God kennen als een liefdevolle God die zichzelf geeft in Jezus Christus, die zijn lichaam en Bloed wegschenkt tot eeuwig leven, die als de verrezen Heer met ons mee wil trekken. We hebben die ervaring keihard nodig, als het er in ons leven op aan gaat komen, als het duister gaat worden. We moeten steeds weer de berg op om te bidden om het vertrouwen te kunnen bewaren. We moeten ook telkens weer naar beneden, naar het leven van alledag, waar mensen op ons wachten die ons nodig hebben waar we gesterkt door ons gebed en door deĀ  eucharistie in vertrouwen op God, vasthoudend aan Jezus Christus nergens voor hoeven terug te schrikken en met de dichter van psalm 23 durven zeggen: al voert mijn weg door donkere kloven, ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt. Amen.