bij: Jes. 2, 1-5; Rom. 13, 11-14; Mt. 24, 37-44

Dromen zijn bedrog, is een bekend Nederlands gezegde. En als we oude visioenen van de profeet Jesaja nalezen, dan zijn we misschien geneigd dit gezegde over te nemen. We hebben het gehoord in de eerste lezing: de volken zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, hun speren tot sikkels. Niemand zal nog leren oorlog voeren. De werkelijkheid is zo heel anders en we hebben het gevoel, dat we uit onszelf dat visioen nooit tot werkelijkheid kunnen maken. Het zal altijd wel oorlog blijven, dan hier dan daar. Dat leert de geschiedenis, dat is de aard van de mens.

Hier botsen twee visies op elkaar, de visie van de profeet en de visie van de realist, van iemand dus die van de werkelijkheid uitgaat zoals die nu is. En dat is dan meteen misschien wel het belangrijkste onderscheid tussen de gelovige en de heiden. De heiden, die zich aanpast aan de omstandigheden van het moment, die niet al te veel verwacht maar er hoogstens het beste van probeert te maken. En de gelovige, die weet, dat het visioen van de profeet geen droom is, maar een werkelijkheid die komt, niet omdat mensen het helemaal uit zichzelf moeten doen, maar omdat God erachter staat, omdat Hij het beloofd heeft. Er zal een rijk van vrede komen, geen rijk door mensenhanden gemaakt, maar het rijk van God zelf, het hemelse koninkrijk.

Ja, ja zeggen dan mensen, dat is mooi en wel. We wachten wel af, dan zullen we wel zien, maar dat is nu juist onmogelijk: afwachten en wel zien. Dat deden de mensen ook in de tijd van Noach, zegt Jezus. Ze zagen Noach aan de ark bouwen op droog land en ze zeiden: “die vent is gek” en zelf gingen ze door met de dingen die ze belangrijk vonden op dat moment, eten en drinken, feestvieren. Maar de zondvloed kwam en niemand overleefde het, alleen Noach in zijn ark. Hij had zijn kaarten op God gezet. Afwachten en we zullen wel zien, of er vrede komt, of er een hemel is, of de beloften van God waar zullen blijken, dat staat gelijk met ongeloof. Dat staat gelijk met een zekere ondergang.

Het visioen van Jesaja wordt voor ons geen werkelijkheid, als we werkeloos blijven toezien en zomaar afwachten tot het misschien op komt dagen. Verwachten en waakzaam zijn dat is de houding van de gelovige. En hoe we moeten verwachten en waakzaam zijn, weten we best. Immers dat rijk van God is niet alleen maar toekomst. Het is nu al werkelijkheid temidden van ons. Sinds Christus’ komst in deze wereld is dat rijk in mensen aan het groeien, verborgen soms als een mosterdzaadje, maar de kiem is gelegd. Van Christus weten we, wanneer we behoren tot dat Rijk. Van Christus weten we wat eeuwigheidswaarde heeft in een mensenleven en wat niet.

Geloven betekent: je door Hem laten onderwijzen, door Hem je leven op een rijtje laten zetten. En dat gaat niet vanzelf. Daar is een hele duidelijke keuze voor nodig, die je steeds weer opnieuw moet maken; waarin je nooit tevreden kunt zijn met je zelf, omdat je het nooit helemaal haalt bij wat Christus ons voorhoudt. Gelovig zijn is je steeds weer bekeren tot Christus. Je moet immers bij Hem horen om deel te kunnen uitmaken van Gods eeuwig rijk. Hij moet in je leven kunnen komen hier en nu. Hij moet je leven kunnen doordringen. Hij moet je Heer zijn. Dan alleen zal Hij je, als Hij definitief komt, meenemen in zijn eeuwig koninkrijk.

Het evangelie is zeer ernstig in deze: nu is het nog de tijd om waakzaam te zijn, om je te bekeren. Als Hij eenmaal komt, zal het definitief te laat zijn om nog iets te doen. En weet wel: Hij komt als een dief in de nacht. In het licht van deze woorden is het best angstig als je ziet hoeveel mensen, ook mensen die zich christen noemen, lichtzinnig omgaan met de tijd die ze hebben. Zo definitief en rechtvaardig is het oordeel, zegt Jezus dat er twee op een akker zijn: de één wordt meegenomen en de ander achtergelaten. De een hoort erbij en de ander niet, net als bij Noach. Je kunt doorgaan met je leven te vullen met allerlei oppervlakkige dingen, zoals geld, goed, plezier, je eigen genoegens volgen, zelf uitmaken wat goed of slecht is, aan God geen of nauwelijks een boodschap hebben, weet dan wel dat je geen toekomst hebt. Dan ligt het echt allemaal in het hier en het nu. En dat gaat zeker voorbij. Je kunt ook waakzaam zijn, je leven beschouwen als een advent, als een voortdurend verwachten van de komst van de Heer en zijn rijk en daarop je leven inrichten, daarop al je kaarten zetten: Godsvertrouwen, je richten naar zijn geboden, trouw lid van de kerk zijn, liefde soberheid, rechtvaardigheid, de minste willen zijn. Dan zal de Heer je meenemen, als hij komt, naar zijn hemels koninkrijk. Dan is ook Kerstmis niet dag een van gevoeligheid en valse vrede, maar het feest van het Koninkrijk, dat begonnen is in de stal, waar wij nu door onze daden bij horen en dat eens bij de wederkomst van de Heer zal worden voltooid. Amen.