1. Het hart van het christelijk geloof is het geloof in het eeuwig leven en dan niet het eeuwig leven als iets vanzelfsprekend, maar als iets wat ons geschonken wordt in Jezus Christus. Hij is de weg de waarheid en het leven. Eeuwig leven gebonden aan de persoon van Jezus Christus. Eeuwig leven dat je ontvangt als je Hem gelooft, dat je in je houdt, als je met Hem verbonden leeft en dat tot volle ontplooiing komt over de grens van de lichamelijke dood. Dat christelijk geloof is niet vanzelfsprekend meer in onze maatschappij. Het is een minderheid geworden.
2. Er zijn mensen die zeggen: dood is dood. Puur heidens: geen offer; plichten verdwijnen om plaats te maken voor louter rechten Past niet: moeilijk huwelijk; rekening met kinderen, aanvaarden uitzichtloos lijden. gehandicapt kind.
Past wel; kinderen nemen of niet; abortus, euthanasie, vlinderrelatie. Een leven waarin steeds minder liefde voorkomt. Steeds meer egoïsme.
3. Deze opvatting, dit levensgevoel heeft ook grote invloed op christenen. Ze gaan dezelfde opvattingen delen. Maar blijven geloven in de hemel: als een stoplap. Heeft geen invloed op hun daden. Jezus die je leidt naar het huis van de Vader. Je leven een pelgrimstocht. Dat is een andere manier van leven. Dan wordt alles gezien in het licht van die toekomst. Dan is er een plicht tot liefde voor God en de naaste. Wat dat stelt Jezus centraal: dat is het enige dat blijft. Dat gaat het er niet om, dat je hier en nu aan je trekken komt. Dan is alles betrekkelijk: aards geluksgevoel, lijden. Het heeft betrekking op het enige wat absoluut is: Christus en het eeuwig leven.