bij: Hos. 6, 3-6 en Rom. 4, 18-25 en Mt. 9, 9-13
Farizeeën waren keurige en uiterst godsdienstige mensen, medechristenen. Ze wilden trouw zijn aan de God van het Verbond, aan de God, die hen uit Egypte had geleid, aan de God die beloofd had hen te zullen redden. Juist omdat ze zo godsdienstig waren, wilden ze heel precies aan alle wetten van Mozes voldoen. Ze wilden hun trouw aan God bewijzen door heel nauwkeurig de voorschriften van de wet te voldoen. Ze wilden geen enkel regeltje overtreden. Daarom hadden ze in de loop der eeuwen bij ieder voorschrift uit de wet nog een heel stel strengere regels gemaakt om toch maar zeker binnen de wet te blijven en de wil van God te doen. Het is geweldig wat die Farizeeën voor hun godsdienst over hadden. Daar moet je eigenlijk bewondering voor hebben. Hoe komt het nou, dat Jezus toch telkens tegen die Farizeeën te keer gaat. Jezus was toch ook een man van God, ook een man, die niets, zelfs geen punt of komma in de wet van Mozes wou veranderen? Nee, Jezus was niet tegen het onderhouden van de wet, integendeel, maar Hij zag in de praktijk, hoe de Farizeeën zo druk bezig zijn met alle regeltjes te onderhouden, dat ze vergeten waren, waarvoor al die voorschriften dienden: namelijk om God te dienen en om in vrede, in rechtvaardigheid en liefde met je medemensen te leven. In hun zorg om de regeltjes van de wet vergaten ze de medemens en daarom vergaten ze eigenlijk met al hun vroom gedoe ook God. natuurlijk vindt Jezus ook, dat je op sabbat niet mag werken omdat je dan aandacht moet hebben voor God, maar als er op sabbat een zieke op zijn weg komt, dan geneest Jezus die. De Farizeeën zijn kwaad: ze vinden genezen werken en werken mag niet op sabbat. Dat is het grote verschil tussen Jezus en de Farizeeën, tussen regeltjesvroomheid en echte vroomheid. Jezus zegt echte vroomheid, echte godsdienstigheid houdt zich aan de voorschriften maar vergeet nooit waarom die voorschriften er zijn: om de echte liefde tot God en de echte liefde tot de medemens te bevorderen. En je kunt je nooit op de liefde tot God beroepen om je medemens in de kou te laten. Je mag nooit zeggen: ik moet naar de kerk, ik kan je niet helpen. Eerst helpen en dan naar de kerk. Ik wil liever barmhartigheid dan offers, zegt Jezus (en ook de profeet Hosea in de eerste lezing). Liever daadwerkelijke naastenliefde dan bidden en naar de kerk gaan. Dat wil niet zeggen, dat bidden en naar de kerk gaan niet belangrijk is, maar zonder de naastenliefde heeft bidden en naar de kerk gaan geen zin. Naastenliefde is de voorwaarde voor de echte liefde tot God. Barmhartigheid, medelijden, hulpvaardigheid, liefde tot de medemens staat voorop in het doen en laten van Jezus, de man van God. Hij heeft medelijden met de tollenaars en de zondaars. Hij wil dat ze gelukkig worden. Daarom gaat Hij met ze om. Hij keurt hun gedrag niet goed. Hij vindt het helemaal niet goed, dat de tollenaars de mensen uitzuigen, zich verrijken ten koste van anderen; hij vindt het niet goed als mensen zich niet aan de wet houden, maar Hij kijkt ze wel aan. Hij gaat zelfs met ze eten. De Farizeeën voelen zich daar te goed voor. Ze hebben die mensen al afgeschreven. Die deugen niet. Die horen niet bij ons. Die horen niet bij God. En juist omdat ze dat doen horen ze zelf niet bij God. Barmhartigheid wil ik liever dan offers. Jezus wil door juist met die mensen om te gaan, ze genezen, ze bekeren, ze tot God terugbrengen en ze echt gelukkig laten worden. Ze zijn ziek. Ze hebben een dokter nodig. Hij wil die dokter zijn. En uit die mensen, roept Hij Matteüs, de tollenaar, om anders te worden, Hem te volgen en hetzelfde te doen: mensen te helpen, mensen weer bij God te laten horen, mensen bevrijden van hun egoïsme door te laten zien dat God van hen houdt, door te laten zien dat ze erbij horen. Zo roept Jezus ook ieder van ons: natuurlijk ook om naar de kerk te komen en te bidden, maar vooral en allereerst: om onze neus niet op te trekken voor andere mensen. Er zijn zoveel groepen in onze samenleving die niet hetzelfde zijn, hetzelfde doen als wij, die wellicht verkeerd doen: dan mogen we onze neus niet optrekken en hen voorbijlopen. Ook naar hen moeten we toegaan, juist naar hen, opdat ze aan onze barmhartigheid, aan onze liefde merken, dat God ook van hen houdt. Het is gemakkelijk om je op te sluiten in je eigen wereldje van vroomheid en te denken “ieder voor zich en God voor ons allen”. Dat zijn de Farizeeën die Jezus veroordeelt. We zullen vol barmhartigheid, vol – mag ik misschien zeggen – vol apostolische ijver om moeten gaan met de tollenaars en de zondaars van onze tijd. Want ook zij hebben Jezus nodig als hum dokter. Wij moeten in ons leven, in ons gedrag Jezus’ liefde bij hen brengen. Alleen dan kunnen we met een zuiver hart hier komen om te bidden en te offeren. Amen.