Theologische principes en uitgangspunten
Basisprincipe: “één uitverkoren volk van God, één Heer, één doop (Ef. 4,5)”. Het basisprincipe is de gelijkheid van alle gelovigen, gelijk in de genade van het kindschap, gelijk in de roeping tot heiligheid, gelijk ook in roeping tot het opbouw van het lichaam van Christus. Allen zijn door het doopsel leden van het priesterlijk volk van God, dat geestelijke offers moet opdragen en Gods wonderdaden moet verkondigen. Deze taak de wereld te heiligen, Gods volk in de wereld te zijn, dat is de priesterlijke taak van alle gelovigen. Dat is het algemeen priesterschap, dat geworteld is in het priesterschap van Christus. Het volk Gods zet de priesterlijke taak van Christus in de wereld voort. Maar binnen dat volk van God worden sommigen geroepen om door de wil van Christus aangesteld te worden als leraars, uitdelers van de geheimenissen en herders over de anderen. Dit ambtelijke priesterschap verleent geen hogere graad van heiligheid maar is bedoeld als dienstwerk aan de gelovigen om het algemeen priesterschap trouw en volledig uit te oefenen. Het ambtelijk priesterschap staat dus in dienst van het algemene priesterschap. Ook het ambtelijk priesterschap wortelt in het ene priesterschap van Christus en verschilt niet alleen gradueel maar wezenlijk van het algemeen priesterschap omdat het gewijde macht verleent ten dienste van de gelovigen (Christus caput). De kenmerken die het ambtelijk priesterlijk doen verschillen van het algemeen priesterschap zijn:
1. Het ambtelijk priesterschap is geworteld in de apostolische successie en begiftigd met een gewijde macht die het de volmacht geeft te handelen inde persoon van Christus, Hoofd en Herder.
2. Het maakt van de gewijde bedienaars dienaars van Christus en van de kerk door de gezagvolle verkondiging van het woord, de bediening van de sacramenten en de pastorale leiding van de gelovigen.
De uitoefening van de drie munera vormen de essentie van het gewijde ambt en zij vormen een eenheid. Slechts in enkele functies en tot op zekere hoogte, kunnen andere niet-gewijde gelovigen met hun herders meewerken, wanneer hun om die medewerking gevraagd wordt door het wettig gezag en op een wettige manier. De uitoefening van een dergelijke taak maakt van de le-kengelovige geen herder. Wat constitutief is voor de bediening is niet de taak maar de wijding. De taak die bij wijze van suppletie wordt uitgevoerd, ontleent haar legitimatie niet aan het doopsel, maar aan de officiële afvaardiging die door de herders gegeven wordt en die concreet wordt ingevuld door het kerkelijk gezag.
Een gemeenschap van gelovigen kan haar leiding niet afleiden van organisatorische criteria zoals deze gelden in verenigingen of politiek. Ieder particuliere kerk heeft haar leiding te danken aan Christus. Geen enkele gemeenschap kan dus zichzelf leiding verlenen. De uitoefening van het munus docendi et regendi verlangt dus de aanwijzing van de kant van de hiërarchie. Het ambtelijk priesterschap is dus noodzakelijk voor het voortbestaan van de gemeenschap als kerk. Wanneer er in een gemeenschap feitelijk geen priester is, is zij in feite beroofd van de uitoefening en de sacramentele functie van Christus, Hoofd en Herder, die wezenlijk zijn voor het leven zelf van de kerkelijke gemeenschap.
Het Concilie en de latere juridische uitwerking ervan spreken van de rechtstreekse medewerking aan de taken van de gewijde herders, die wel aan het herderlijk ambt verbonden zijn maar niet per se het kenmerk van de wijding vereisen. Die taken zijn geen recht van de gelovigen. Ze hebben alleen de bekwaamheid om tot die taken geroepen te worden volgens de voorschriften van het recht of soms kunnen ze die taken waarnemen volgens de voorschriften van het recht.
Deze leerstellige uitgangspunten moeten duidelijk zijn om misbruiken te voorkomen. En heel de kerk moet loyaal en consistent deze uitgangspunten toepassen zonder de termen van uitzonderlijkheid toe te passen op gevallen die niet uitzonderlijk zijn. Als er misbruiken in deze zijn, dan moet de gewijde herders maatregelen nemen. Men mag die maatregelen niet uitstellen vanwege de communio (dialoog) want de communio kan alleen rond de waarheid bestaan.
Bijna twee jaar later komen de Nederlandse bisschoppen met de Beleidsnota “Meewerken in het pastoraat” en wel op 29 juni 1999, terwijl de Romeinse Instructie verschenen was op 15 augustus 1997. Het was voor de Nederlandse bisschoppen een heel moeilijke zaak. Immers alle mistoestanden waar in de Instructie sprake van was, zijn in Nederland tamelijk gemeengoed geworden. Er wordt zelfs gefluisterd dat de Instructie voornamelijk als reactie op de Nederlandse praktijk geschreven is; een Nederlandse praktijk overigens die langzamerhand geëxporteerd wordt. De bisschoppen vrezen dan ook bij urgeren van de instructie massale tegenstand. De woorden van Beleidsnota moeten goed gekozen worden, zodat het draagvlak zo groot mogelijk wordt. Dat hebben de bisschoppen bereikt door zeer positief te spreken over de functie van de pastoraal werk(st)er en van de Instructie te zeggen: “De eigen aard van een instructie brengt bovendien met zich mee dat in juridische taal wordt gesproken. Hoe begrijpelijk dit ook is, wellicht voert daardoor in sommige delen van de tekst een restrictieve benadering van pastoraal werk van leken te snel de boventoon” (2.1) Er is meer over de pastoraal werk(st)er te zeggen, zeggen de bisschoppen, dan de instructie doet. De bisschoppen spreken uitdrukkelijk hun waardering uit voor de pw’s.
De uitgangspunten van de nota:
1. Alle leden van de geloofsgemeenschap zijn geroepen tot actieve medewerking aan de zending en de opbouw van de Kerk, maar niet allen op dezelfde manier: “Niet iedereen kan apostel zijn, of profeet of leraar. Kunt u allen wonderen doen? Hebt u allen de gave om te genezen, in talen te spreken en uitleg te geven?” (1 Kor. 12, 29-30) De communio komt tot bloei bij de gratie van de verschillen. De bisschoppen spreken dan over algemeen priesterschap en ministeriëel priesterschap op dezelfde wijze als de instructie. Als model van kerk-zijn wordt dan de zondagse eucharistie aangehaald en gesteld dat voor de juiste ordening van het pastoraat veel afhangt van een juist begrip en een juiste praktijk van het vieren van de eucharistie.
2. Alle ambten en bedieningen staan ten dienste van de gemeenschap. De bisschoppen met de priesters en de diakens staan in dienst van de gemeenschap. Dat dienstkarakter geldt ook voor de pw op grond van hun zending. Dan bespreken de bisschoppen de taak van de bisschop, priester en diaken.
3. De pw heeft de status van leek omdat zij hun basis vinden in de initiatiesacramenten en niet in de ordo. Krachtens een zending van de bisschop kunnen zij in bepaalde taken die tot het dienstwerk van de priester horen meewerken. Dat onderscheidt hen van andere leken. De bisschoppelijke zending maakt hen heen mini-priesters maar geeft hun wel gezag krachtens mandaat. De eigen taak van de pw: pastoraat en catechese, een toeleidend karakter naar de liturgie, die normaal onder leiding van een priester staat.
4. Priesters, diakens en pw’s zijn op elkaar aangewezen. Spanningen uithouden en vruchtbaar maken. Onvruchtbare spanningen zijn: overmatig hameren op lekenstatus van pw’s alsof ze geen goede pw zijn; pw’s die met beroep op professionaliteit grenzen overschrijden. Benade-ring vanuit professionaliteit (studie etc in Nederland gebruikelijk pw) en vanuit de sacramen-ten (lekengelovigen die meewerken in het dienstwerk van de priesters, vanouds kerkelijk).
Dan volgt een terugblik van de bisschoppen over het ontstaan van de pw en ze constateren dat de pw zich sterk gespiegeld heeft aan het priesterschap met een sterke nadruk op liturgisch functioneren. Dat gebeurt deels nog. Toch is het zelfbeeld aan het veranderen: samenwerking met priesters en diakens en geen concurrentie. De bisschoppen pleiten voor pastorale teams waarin geen grensoverschrijdingen plaats vinden maar ieder vanuit zijn eigen taak werkt.
In een 5de punt bespreken de bisschoppen de term “meewerken” die de verhouding aangeeft tussen priesters en pw’s
– is de pw een noodoplossing. De bisschoppen zeggen van niet. De functie is complementair ten opzichte van het dienstwerk van priesters en diakens. Anderzijds zeggen ze dat de pw kerkrechtelijk de betekenis heeft van suppletie: tijdelijke vervanging volgens de normen van het recht.
– In de concrete vormgeving van de functie van pw zijn er situaties die te denken geven:
– Er zijn noodsituaties maar scheppen wij niet bewust noodsituaties vanuit een andere visie op het dienstwerk van de priester?
– Vragen rond organisatie sacramenten: wordt er bv bij de doop wel gewerkt naar gezamenlijke bediening en en dichter aansluiten bij de eucharistie?
– Woco’s. Hoe verhouden zij zich tot de eucharistievieringen? Ook in vormgeving?
– Meewerken. Dan moeten er wel priesters zijn. Voelen pastorale werkers zich verantwoordelijk voor priesterroepingen.
– In hoeverre erkennen de pw’s dat de priesters een verantwoordelijkheid hebben als priester voor de pw?
Concrete bepalingen
1. Noodzaak van een geëigende terminologie
Verwarrend taalgebruik moet worden vermeden:
“buitengewone bedienaar’ kan alleen iemand genoemd worden die door de bevoegde overheid geroepen wordt, plaatsvervangend, de opdrachten uit te voeren waarover in c. 230 par 3 (leiden van woorddienst, communie uitreiken en dopen) gesproken wordt, alsook in c. 943 (uitstellen Allerheiligste) een 1112 (bij huwelijk). De tijdelijke aanstelling van c. 230 verleent geen enkele speciale benaming aan de niet-gewijde gelovige. (Natuurlijk wel de benamingen van het kerkelijk recht zoals lector, acoliet, catechist). Het is niet geoorloofd niet gewijde bedienaren namen te geven als ‘pastor’ ‘kapelaan’, ‘coördinator’, ‘moderator’, ‘aalmoezenier’ etc. die hoe dan ook hun rol zouden kunnen verwarren die van pastor, die uitsluitend toekomt aan de bisschop en de priester. (Ook niet de diaken).
De nota zegt: “Wij zijn ons ervan bewust dat “pastor” in Nederland gebruikt wordt als een aanspreekvorm voor priesters en andere werkers in het pastoraat. Dat wijst positief op de aanvaarding van de pw’s als gezondenen in het pastoraat. Wij hechten groot belang aan het vermijden van genoemde verwarring. Daarom handhaven wij de regel dat de benaming “pastor” voorbehouden blijft aan de priesters.”
2. De bediening van het woord
Bediening van het woord is herderlijke verkondiging, catechese en het hele christelijke onderricht waarin de liturgische homilie een bevoorrechte plaats inneemt. De oorspronkelijke uitoefening komt toe de diocesane bisschop, en is eveneens eigen aan de priesters, zijn medewerkers. Ze komt ook toe aan de diakens in gemeenschap met de bisschop en zijn presbyterium.
De niet-gewijden hebben tot taak moedige verkondigers te zijn van het evangelie. Daarom kunnen gelovigen, speciaal religieuzen, geroepen worden mee te werken in de uitoefening van de bediening van het woord. Dit moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen:
• C. 766 zegt dat leken kunnen worden toegelaten tot het preken in een kerk of kapel in geval van noodzaak of bijzondere omstandigheden volgens de normen van de BC. Het is geen recht, zoals dat van de bisschop of een bevoegdheid zoals van de priesters of diakens. Het kan in ieder geval geen gewoonte worden en het mag niet verstaan worden als een promotie van de leek.
• In de voorbereiding op de sacramenten moeten de catechisten ervoor zorgen dat de aandacht van de leerlingen gericht wordt op de rol en de figuur van de priester als enige uitdeler van de goddelijke mysteriën waarop ze zich voorbereiden.
• De homilie is een uitmuntende vorm van prediking en maakt deel uit van de liturgie zelf. Tijdens een eucharistie is zij voorbehouden aan de priester of de diaken. De niet-gewijden, ook pastorale werkers of catechisten zijn hiervan uitgesloten. Het gaat niet om bekwaamheid maar om een bediening, voorbehouden aan gewijden. Diocesane bisschop kan hierin niet dispenseren. Geen seminaristen of theologiestudenten als oefening voor de toekomst. Het is toegestaan incidenteel een getuigenis te geven als illustratie op de homilie die gewoon door de priester of diaken gehouden wordt. Ze mogen niet voor een homilie worden aangezien.
De nota onderschrijft deze regeling. Ze lijkt echter weer te worden afgezwakt door een onduidelijk 3de punt: “Er zijn situaties waarin een priester of diaken in een eucharistieviering geen homilie kan houden. het is gepast dat de verkondiging dan wordt verzorgd door een lekengelovige met een zending van de bisschop. Wij vragen in dat geval de eenheid tussen bediening van het Woord en bediening van het sacrament in de vormgeving van de liturgie zichtbaar te houden en te respecteren dat daarom de homilie voorbehouden is aan een priester of diaken.”
• De mogelijkheid van een dialoog in de homilie kan soms voorzichtig gebruikt worden.
• De homilie buiten de Mis kan gehouden worden door een niet-gewijde in overeenstemming met de liturgische normen. De nota zegt hierover dat de verkondiging doorgaans deel zal blijven uitmaken van de zending aan pw’s. Zij kunnen het woord verkondigen tijdens woorddiensten, woco’s en bij andere gelegenheden (5.2). Vooronderstelling blijft echter dat de opdracht tot verkondiging eigen is aan het dienstwerk van de priesters en diakens
3. De pastoor en de parochie
De bisschop kan wegens priestertekort deelname in de uitoefening van de pastorale zorg toevertrouwen aan een diaken of een andere persoon die geen priester is. In dat geval moet hij een priester aanstellen met de bevoegdheden van een pastoor die leiding geeft aan de pastorale zorg (c. 517, par 2). De clausules hierbij dienen zorgvuldig in acht genomen te worden:
• Er moet een echt tekort zijn. Men mag niet gemakzuchtig zijn of de bedoeling hebben het laicaat te promoten. De bisschoppen onderschrijven dit en zeggen dat de situaties steeds apart te beoordelen zijn (5.3)
• Duidelijk moet zijn dat het om een “deelname in” gaat en niet om het besturen, coördineren en leiden van de parochie. Dat komt alleen aan de priester toe. De bisschoppen zien in de in-structieeen aansporing om de plaats en de taak van de eindverantwoordelijke priester als hoofd en herder in de plaatselijke geloofsgemeenschap tot hun recht te laten komen. (5.3) Men zal eerst moeten bekijken of er geen ouder priester is of meerdere parochies aan een priester kan toevertrouwen of aan een team.
• De canon geeft de voorkeur aan een diaken.
• Een pastoor blijft pastoor zolang zijn ontslag niet aanvaard is, ook al is hij 75 jaar. De bisschop is niet verplicht het ontslag te aanvaarden. De bisschoppen zeggen het zeer te waarderen als priesters zich beschikbaar blijven stellen. (5.3)
4. De samenwerkingsorganen in de particuliere kerk
• Lid van de priesterraad kunnen alleen priesters zijn. Noch diakens, noch leken, noch uitgetreden priesters kunnen actief of passief kiesrecht hebben.
• Diocesane pastorale raden, kerkbesturen en parochieraden kunnen alleen adviserende stem hebben en zijn nooit een besluitvormend orgaan.
• De pastoor is ambtshalve voorzitter van de parochiële raden. Beslissingen genomen buiten aanwezigheid van de pastoor of tegen hem hebben geen enkele waarde.
• Dekens moeten altijd priester zijn. Anders is de benoeming ongeldig.
5. Liturgische vieringen
De liturgie moet de geordende eenheid van het volk Gods goed zichtbaar maken. Ieder moet zijn eigen rol vervullen. Daarom:
• Misbruiken moeten ophouden die tegen c. 907 zijn waarbij het verboden is dat diakens of anderen gebeden uitspreken die eigen zijn aan de priester, met name voor de canon en de doxologie. Het is een ernstig misbruik waarbij een niet-gewijde als quasi-voorganger van de eucharistie functioneert en aan de priester een minimaal deel wordt overgelaten. Bisschoppen onderschrijven dit. (5.4)
• Het is ongeoorloofd dat iemand die geen priester of diaken is paramenten draagt die eigen zijn priester of diaken. Men moet iedere schijn van verwarring vermijden. Alle gewijden moeten de paramenten dragen die zijn voorgeschreven de leken dienen zich te onthouden van wat hun niet toekomt. Bisschoppen onderschrijven dit. (5.4)
• Gaan in andere liturgische handelingen leken voor, dan is het noodzakelijk dat men gebruikt maakt van de formuleringen die duidelijk van de sacramentele liturgie onderscheiden zijn.
• Soms leiden leken bij afwezigheid van een priester of diaken vieringen op zondag. Ze moeten daarvoor een speciaal mandaat van de bisschop ontvangen, die de normen moet geven over de duur, de plaats en de voorwaarden en de verantwoordelijke priester. Er dienen teksten gebruikt te worden die goedgekeurd zijn. Het zijn altijd tijdelijke oplossingen. Er mogen geen eucharistische structuren inzitten, met name niet iets wat lijkt op de canon. Duidelijk moet worden gemaakt dat men niet voldoet aan de zondagsplicht. De gelovigen die kunnen dienen aangespoord te worden aan de mis elders deel te nemen. De bisschoppen hebben in de nota een uitgebreid excurs over woco’s.
6. Buitengewone bedienaar van de communie
Het gaat om een liturgische dienst die moet beantwoorden aan de objectieve behoeften: de vele zieken of drukke diensten.
De acoliet en de buitengewone bedienaren zijn ‘buitengewone bedienaren’. Normaal moeten deze mensen door de bisschop worden aangesteld via de voorgeschreven zegening. In uitzonderlijke en onvoorziene gevallen kan dat ook de celebrerende priester (ad actum).
Er mogen geen gewone bedienaren aanwezig is of ze moeten werkelijk verhinderd zijn. De taak is waarnemend en buitengewoon. Daarom moet de bisschop richtlijnen uitvaardigen. De aangestelden moeten ook voldoende onderricht worden over de eucharistie en de liturgische rubrie-ken.
Misbruiken die moeten ophouden:
• Het zichzelf communie geven alsof het gaat om concelebranten
• Aan de hernieuwing van de beloften van de priesters andere categorieën toevoegen zoals religieuzen die hun gelofte vernieuwen of anderen die hun mandaat verlengd krijgen.
• Als gewoonte gebruik maken van buitengewone bedienaren alleen om meer mensen actief bij de viering te betrekken.
7. Het apostolaat voor de zieken
Waar leken de waardevolle taak op zich genomen hebben zieken te begeleiden, is het hun voornaamste zorg het verlangen naar de sacramenten van vergeving en ziekenzalving te wekken. Als zij sacramentaliën toedienen, dienen ze erop te letten dat dat er niet toe leidt dat men er een sacrament in ziet of afziet van de sacramenten. In geen enkel geval kunnen niet-priesters zalvingen verrichten met welke olie dan ook. De priester is de enige bedienaar van de ziekenzalving. Nie-mand anders kan de rol van buitengewoon bedienaar van dit sacrament vervullen. Dat betekent simulatie van het sacrament. De bisschoppen onderschrijven dit in de nota.
8. Assistentie bij huwelijken
De mogelijkheid leken tot bevoegd assistent bij het huwelijk alleen in het eigen bisdom kent drie voorwaarden:
• Er moet een werkelijk gebrek aan priesters of diakens zijn.
• Gunstig oordeel van de BC.
• Verlof van de H. Stoel.
Deze voorwaarden zijn in ons land niet vervuld.
9. Bedienaar van het doopsel
De mogelijkheid om bij afwezigheid of verhindering van een gewone bedienaar de bevoegdheid tot dopen te geven aan een leek mag niet ruim worden geinterpreteerd en men moet vermijden deze bevoegdheid habitueel te verlenen. Reden is niet als de gewone bedienaar veel werk heeft of buiten de parochie woont. Evenmin als hij niet beschikbaar is op de dag dat de familie wil. De bisschoppen willen het verlof om te dopen niet al te ruim verlenen en vermijden dat de bevoegdheid habitueel wordt verleend. Er wordt nog eens uitdrukkelijk bij gezegd dat een pw het niet minder mooi of waardig zou doen maar dat het te maken heeft met de sacramentele orde in de kerk.
10. Het leiden van een kerkelijke uitvaart
Het is wenselijk, zelfs ten koste van opofferingen, dat priesters of diakens de uitvaart leiden, omdat vele randkerkelijken dan juist met de gewijde bedienaar in contact komen. Alleen in geval van werkelijke afwezigheid van de gewijde bedienaar kan een leek de uitvaart leiden. Ze moeten dan goed voorbereid zijn.
Hierover zeggen de bisschoppen niets.
De instructie wijst dan voor het geheel nog op de noodzaak van een grondige en gedegen vor-ming van de leek die men uitkiest en bovendien dat hij een gezonde leer bezit en een voorbeeldige levenswandel. Katholieken die geen waardig leven leiden, geen goede naam hebben of zich in een familiesituatie bevinden die niet beantwoordt aan de katholieke moraal, mogen niet gekozen worden. De cursussen mogen niet gegeven worden op het seminarie dat gereserveerd moet blijven voor priesteropleiding.
Alle particuliere wetten en geldende gewoonten en eventuele bevoegdheden, door de H. Stoel of een andere autoriteit verleend, die tegengesteld zijn aan de normen van deze instructie, worden herroepen, ook al zijn ze ad experimentum verleend.
Tot slot: “men moet begrijpen dat deze preciseringen en distincties niet geboren zijn uit een zorg de privileges van de clerici te verdedigen, maar uit de noodzaak gehoorzaam te zijn aan de wil van Christus, de constitutieve vorm respecterend die Hij onuitwisbaar aan de kerk heeft opgelegd.