C. 843 § 1: “De gewijde bedienaren mogen de sacramenten niet weigeren aan hen die er redelijkerwijs om vragen, de juiste gesteltenis bezitten en door het recht niet verhinderd worden ze te ontvangen.”

In deze canon wordt uitgegaan van het recht van de gelovigen de sacramenten te ontvangen. Er is een presumptie van de wetgever ten gunste van de gelovige. Hij mag de sacramenten niet weigeren tenzij:

a. de vraag niet redelijk is. Dat is niet zo duidelijk. Dit is ter beoordeling van de bedienaar.

b. de juiste gesteltenis; dat is meer ter beoordeling van de gelovige zelf

c. door het recht verhinderd worden. Dat is in principe duidelijk. De wet zelf geeft hier regels. Vooral dit laatste zullen we hierna behandelen.

1. HET DOOPSEL

a. Volwassenen

Een volwassene buiten stervensgevaar moet voldoende onderricht zijn in de geloofswaarheden en zijn verplichtingen als christen. Hij moet ook door het catechumenaat in het christelijk leven beproefd worden (c. 865 § 1). De Nederlandse Bisschoppenconferentie heeft het niet nodig gevonden de door c. 788 § 3 voorgeschreven statuten voor het catechumenaat op te stellen (“niet van toepas-sing geacht” Inleiding Toepassingsbesluiten). Vandaar dat de priester alleen op grond van de liturgische boeken en zijn persoonlijke beoordeling iemand al dan niet tot de doop kan toelaten. In het algemeen kun je zeggen dat hij een volwassene die weigert aan het catechumenaat deel te nemen, die niet voldoende onderricht heeft gehad of die geen blijk geeft van een normaal christelijk leven moet weigeren te dopen volgens c. 865 § 1.

In stervensgevaar kan iemand gedoopt worden op de volgende voorwaarden: hij moet enige kennis bezitten van de voornaamste waarheden van het geloof. Hij moet op een of andere manier blijk heb-ben gegeven van de intentie gedoopt te willen worden en hij moet beloofd hebben de geboden van de christelijke godsdienst in acht te nemen (c 865 § 2). Is een van die voorwaarden niet vervuld, dan mag niet gedoopt worden. De wens van de aanstaande weduwe is niet voldoende.

b. Kinderen

Een kind, dwz een kind onder de zeven jaar mag alleen gedoopt worden:

1. Met toestemming van minstens één van de ouders of degene wie wettig hun plaats inneemt. Dus een oma die buiten de wil van de ouders een kind komt aanbieden voor de doop moet geweigerd worden. (c. 868 § 1.1.)

2. Als er gegronde hoop is dat het kind in de katholieke godsdienst wordt opgevoed. Is er die gegronde hoop niet, dan moet het doopsel worden uitgesteld (volgens de voorschriften van het particulier recht). De ouders moeten op de hoogte gebracht worden van de reden (c. 868 § 1.2.). Er moet dus een zekere hoop zijn op een katholieke opvoeding, die kan gegarandeerd worden door de ouders, de peter en meter, de grootouders of soms zelfs de hechte katholieke gemeenschap waarin het kind opgroeit. In de Instructie van 1980 zegt de Congregatie van de Geloofsleer (Pastoralis Actio) dat die garanties serieus moeten zijn en anders moet de doop worden uitgesteld. Hetzelfde staat in de Inleiding Doopsel voor kinderen nr. 25.

In stervensgevaar mag ieder kind zelfs tegen de wil van de ouders gedoopt worden (c. 868 § 2).

2.  HET VORMSEL

In stervensgevaar kan iedere gedoopte gevormd worden. Buiten stervensgevaar moet de gedoopte die het gebruik van het verstand bezit: naar behoren onderricht zijn, de juiste gesteltenis bezitten en in staat de doopbeloften te hernieuwen. (c. 889 § 2)

Met name de juiste gesteltenis zou een reden kunnen zijn het sacrament te weigeren, lijkt mij. Wat te denken van gedoopten die voor de kerk willen huwen maar nooit naar de kerk gaan, samenwonen. Kun je die aansporen zich te laten vormen zoals eigenlijk volgens c. 1065 § 1 zou moeten?

3.  DE EUCHARISTIE

c. 915 zegt: “Tot de heilige communie mogen niet toegelaten worden geëxcommuniceerden of degenen die door een interdict getroffen zijn, na het opleggen of verklaren van hun straf, alsook anderen die halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is.”

De eerste categorie zal niet veel voorkomen maar de tweede daarentegen wel: halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is. De meest bekende categorie in dezen is de groep de gescheiden en opnieuw burgerlijke gehuwde gelovigen. Er is hieromtrent een Verklaring van de Pauselijk Raad voor Wetsteksten uit het jaar 2000. Die verklaring stelt het volgende:

Er zijn de laatste jaren verschillende auteurs geweest die de categorie van de hertrouwd gescheidenen niet onder het verbod van c. 915 willen laten vallen. Men zegt: er is in de canon sprake van zware zonde; dus doodzonde en die moet er dan ook subjectief zijn. Dat kan de communie-uitreiker niet ab externo beoordelen. Ook wordt gezegd: om van “halsstarrig” te kunnen spreken moet er na een vermaning van de priester sprake zijn van uitdagend gedrag. Daartegenover wil de Pauselijk Raad in overeenstemming met de Congregatie voor de Geloofsleer en de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten de volgende verklaring die aansluit bij de bestendige leer van de Kerk.

1. Het verbod van c. 915 is niet zomaar een positief kerkelijk gebod maar het komt rechtstreeks voort uit de goddelijke wet. De schrifttekst waarop het gebod berust vinden we bij Paulus: “Wie onwaardig van dit brood eet en uit de kelk des Heren drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Iedereen moet zichzelf onderzoeken, pas dan zal hij van het brood eten en uit de kelk drinken. Want wie eet en drinkt zonder te bedenken dat het het lichaam en bloed des Heren is, eet en drinkt zich een oordeel”. (1 Kor. 11, 27-29) Deze tekst heeft vooral betrekking op het geweten van de gelovige zelf en wordt in de codex uitgedrukt in c. 916 (wie zich van zware zonde bewust is, mag zonder voorafgaande biecht niet de mis celebreren of de communie ontvangen, tenzij een ernstige reden aanwezig is en de gelegenheid tot belijdenis ontbreekt; dan moet hij een akte van volmaakt berouw verwekken en het voornemen maken zo spoedig mogelijk te biechten). Maar het feit dat men onwaardig is, betekent ook een juridisch probleem in de kerk. Het betekent inderdaad een objectieve schade voor de Kerk als iemand die als onwaardig bekend staat het lichaam des Heren ontvangt. Het is een gedrag dat de rechten van de Kerk en van alle gelovigen aantast: het recht namelijk om consequent volgens de eisen van de kerkgemeenschap te leven. Concreet: het te communie gaan van hertrouwd gescheidenen geeft ergernis zowel wat betreft het sacrament van de eucharistie als van het sacrament van het huwelijk. Ergernis moet in dit verband verstaan worden als handelen dat andere mensen tot slecht handelen brengt. Een dergelijke ergernis blijft bestaan als het handelen geen verbazing of verontrusting meer teweegbrengt. Juist omdat we geconfronteerd worden met misvorming van de gewetens is het des te noodzakelijker dat zielzorgers met grote beslistheid handelen en dit ter bescherming van de heiligheid van de sacramenten, ter verdediging van de christelijke moraal en ter onderrichting van de gelovigen.

2. Elke interpretatie van c. 915 die ingaat tegen ingaat tegen zijn wezenlijke inhoud zoals die altijd door het leergezag is voorgehouden, is onjuist.

De formulering “alsook anderen die halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is” is duidelijk en de betekenis mag niet zo vervormt worden dat de betekenis verloren gaat. De drie vereist voorwaarden zijn:

a. zware zonde en wel in objectieve zin. De subjectieve toerekenbaarheid kan de communie-uitdeler immers niet beoordelen.

b. halsstarrig: dat betekent eenvoudig het voortduren in de tijd van de situatie waaraan de betreffende persoon niets wil veranderen. Verder is niets nodig: geen uitdagend gedrag, geen vooraf-gaande vermaning.

c. het publieke karakter van een habituele zondige situatie

Die gelovigen die gescheiden en opnieuw getrouwd zijn en die om ernstige reden, bv de opvoeding van de kinderen niet uit elkaar kunnen gaan, bevinden zich niet in een situatie van ernstige habituele zonde “als zij de verplichting op zich nemen in volledige onthouding te leven, dat betekent dat zij onthouden van handelingen die aan echtgenoten eigen zijn.”(Familiaris Consortio nr 84) en op grond hiervan het sacrament van de boete ontvangen hebben. Maar omdat het feit dat deze echtgenoten niet more uxorio samenleven uiteraard verborgen is en hun situatie als hertrouwd gescheidenen uiteraard publiek is, kunnen zij slechts remoto scandalo het sacrament ontvangen.

3. De pastorale prudentie eist zoveel mogelijk gevallen van openlijke weigering te vermijden. De zielzorgers moeten gelovigen de zin van deze norm bijbrengen zodat ze die begrijpen of minsten respecteren. Gebeurt dat desondanks niet of waren deze maatregelen onmogelijk, dan moet men een publieke zondaar weigeren. Hij moet dat met grote liefde doen en hem daarna uitleggen waarom hij daartoe verplicht was. Hij moet het echter ook met vastberadenheid doen in het besef dat dit voor het welzijn van de kerk en haar gelovigen is. De beoordeling van uitsluiting van de communie komt aan de priester van de betreffende gemeenschap toe. Hij moet de diaken of andere bedienaren aanwijzingen geven hoe ze zich in de gegeven omstandigheden te gedragen hebben.

4. Vanwege de aard van deze norm (goddelijk recht) kan geen enkele kerkelijke autoriteit commu-nie-uitdeler van deze verplichting dispenseren of normen geven die tegen deze verplichting ingaan.

4. HET BOETESACRAMENT

C. 980: “Indien er voor de biechtvader geen twijfel bestaat omtrent de gesteltenis van de boeteling en deze de absolutie vraagt, mag deze niet geweigerd noch uitgesteld worden. De presumptie geldt dat de penitent  spijt heeft, en zijn zonden oprecht en volledig heeft beleden. Pas als de biechtvader over het tegendeel geen enkele twijfel heeft mag hij de absolutie weigeren.

Niet direct van weigeren van de absolutie is sprake in geval van kerkelijke straffen waarvan de biechtvader niet kan absolveren. De sacramentele absolutie kan dan pas gegeven worden indien van een hogere instantie de absolutie van de straf verkregen is.

Latae sententiae (automatische) straffen gereserveerd aan de H. Stoel zijn: wegwerpen species (excommunicatie), geweld tegen de paus (exc), absolutio complicis (exc), bisschopswijding zonder mandaat (exc), directe schending biechtgeheim (exc).

Niet gereserveerd: apostasie, heresie en schisma (exc); geweld tegen de bisschop (interdict+suspensie); mislezen zonder priesterwijding en absolutie geven zonder dat dit geldig kan (int. of susp); zonder litterae dim. (susp.); burgerlijk huw cler (susp.) en rel. (inter); valse aanklacht sollicitatie (int.+susp); abortus met gevolg (exc). Latae sententiae straffen loopt men niet op als er verzachtende omstandigheden zijn.

In dringende gevallen kan de absolutie gegeven worden met de verplichting van een recursus binnen een maand naar de competente overheid.

5. ZIEKENZALVING

De ziekenzalving mag toegediend worden aan de gelovige, die tot het gebruik van het verstand is gekomen en ten gevolge van ziekte of ouderdom in levensgevaar is geraakt. (c. 1004). Bij twijfel of de zieke tot gebruik van het verstand is gekomen, of dat hij levensgevaarlijk ziek of al dood is, moet het sacrament toegediend worden (c. 1005).

De ziekenzalving mag niet toegediend worden aan hen die halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is. (c. 1007)

Volgens het rituale mag de ziekenzalving ook aan kinderen worden toegediend “zodra zij voldoende inzicht hebben om heil te putten uit het ontvangen van dit sacrament (Praen. 12)

6 WIJDING

Er zijn allerlei vereisten die aan de wijding voorafgaan. Die niet aan die vereisten voldoen moeten geweigerd worden. Slechts enkele zijn vereist ter geldigheid (gedoopt, man) de meeste voor de geoorloofdheid: eerst diaken, dan priester; aanvaardingsrite (c 1034), verplicht lector en acoliet met 6 maanden tussen acolitaat en diaconaat (c. 1035); schriftelijk verzoek om wijding; publieke opname van celibaat voor ongehuwde kandidaten voor het diaconaat; retraite van 5 dagen (c 1039); litterae dimmissoriae (wijdingsbrieven); canonieke leeftijd;

Niet gewijd mogen worden zij die verhinderd zijn door een eenvoudig beletsel of door een irregulariteit. Een eenvoudig beletsel is een wijdingsbeletsel dat ophoudt te bestaan als het beletsel verdwenen is: gehuwde man (tenzij voor permanent diaconaat); een neofiet; een bankdirecteur. (c. 1042)

Een irregulariteit is een beletsel voor altijd. Dat verdwijnt alleen door dispensatie: krankzinnige of psychisch gestoorde; wie het misdrijf van apostasie, ketterij of schisma heeft bedreven; iemand die burgerlijk heeft pogen te trouwen, terwijl hij al getrouwd was of geboden was door een wijding of een religieuze gelofte voor het leven of met een vrouw die door een geldig huwelijk of een dergelij-ke gelofte gebonden was; wie iemand vermoord heeft of abortus heeft bewerkt of er positief aan meegewerkt hebben; zelfverminking of verminking van een ander of poging tot zelfmoord; wie een wijdingshandeling heeft verricht die voorbehouden is aan episcopaat of presbyteraat terwijl hij deze wijding niet bezat of  de uitoefening hem verboden was op grond van een verklaarde of opgelegde canonieke straf (c. 1041)

7. HUWELIJK

C. 1050 zegt: “allen kunnen een huwelijk sluiten, indien hun dit niet door het recht verhinderd wordt”. Het sluiten van een huwelijk is een recht. Beperking van dat recht mag alleen strikt volgens de normen van het recht gebeuren (c. 18). Dus alleen de in de codex gestelde huwelijksbeletselen kunnen een huwelijk tegenhouden. Niemand mag beletselen bijmaken.

De huwelijksbeletselen zijn:

1. Leeftijd 14 en 16 jaar (dispensatie mogelijk als men geslachtsrijp is, niet wenselijk)

2. Voorafgaande en blijvende impotentie (absoluut en relatief) (geen dispensatie mogelijk)

3. Vorig huwelijk (niet dispenseren)

4. disparitas cultus (met ongedoopte)(kan gedispenseerd worden)

5. Heilige wijdingen (dispensatie)

6. Publieke gelofte van kuisheid voor het leven in een religieus instituut (dispensatie)

7. Schaking (geen dispensatie)

8. Crimen (kan maar gebeurt niet) (na moord op vorige partner)

9. Bloedverwantschap in de rechte lijn (geen dispensatie)

10. In de zijlijn tot en met de 4de graad. (2de graad nooit gedispenseerd)

11. Publica honestas (dispensatie) (met een dochter van een bijzit)

12. Adoptie rechte lijn en 2de graad zijlijn.

(cc 1083-1094)

Verder moeten geweerd worden: zij die beschikken over onvoldoende gebruik van het verstand (c. 1095 1) en die huwelijksdefinitie van c. 1055 afwijzen of de wezenlijke eigenschappen van het huwelijk van c. 1056.