lezing catholicadag 30 oktober 2010 Utrecht
Het modernisme zoals we dat in de katholieke Kerk hebben leren kennen, is een rechtstreeks product van de Verlichting. De Verlichting is een wijze van denken in de 17de, 18de eeuw die zich bewust ontworsteld heeft aan wat men dan beschouwt als de “donkere” Middeleeuwen, met zijn standenmaatschappij, met zijn bijgeloof, zijn geloven op gezag van een kerkelijke autoriteit. Voor de Verlichting staat de rede, het verstand, de rationaliteit centraal. Niet meer de oude standen dienen de samenleving te bepalen maar de burgerij. De tijd van de rede is nu aangebroken. Deze nieuwe tijd is veruit superieur aan het verleden. En van toekomst verwachtte men nog meer. Men geloofde in een constante toename van de rede. Het onbekende hoefde alleen maar ontdekt te worden. Het besef ontstond, dat de mens zelf de meester van zijn eigen lot is. Er heerste optimisme over de mens en zijn natuur en zijn vermogen om zijn omgeving te veranderen. Als men gelovig blijft, hangt men een soort deïsme aan. Dat wil zeggen: men gelooft in een God die weliswaar de wereld geschapen heeft maar zich daarna van die wereld heeft teruggetrokken. Hij zit op zijn troon God te zijn maar de wereld draait verder op eigen krachten: de mens moet het zelf doen. Hierin passen ook de vrijmetselaarsloges die in die tijd opkomen. Ook zij hangen een soort deïsme aan en spreken in die zin over de grote Bouwmeester van het heelal. In Frankrijk ontwikkelt de Verlichting zich sterk antikerkelijk en leidt daar tot de Franse Revolutie. Deze Franse Revolutie die wilde afrekenen met de bestaande maatschappij en de Kerk, zette de Rede letterlijk op de troon. In november 1796 werd in de Notre Dame in Parijs de godin van Rede ingehuldigd en in het parlement werd besloten de kerk voortaan als tempel van de Rede te beschouwen. Dezelfde taferelen speelden zich af in andere kathedralen van Frankrijk. En wie waren vaak de leiders van deze quasi-erediensten? Afgevallen priesters! Er is ook wat dit betreft niets nieuws onder de zon. Ondertussen had geest van de Verlichting zich, zij het niet altijd in deze extreme vorm, wijd verbreid onder de mensen. Het was de geest van de tijd. Het rationalisme, de gedachte dat het verstand superieur was aan het geloof, probeerde Kerk binnen te dringen en het katholieke geloof tot een soort “natuurlijk” en “redelijk” geloof te maken. Paus Pius de IX verdedigde met belangrijke documenten de Kerk en het geloof. Allereerst zijn encycliek “Quanta cura” die op 8 december 1864 samen met de “Syllabus errorum” verscheen. In de Syllabus worden een tachtigtal dwalingen met name genoemd en veroordeeld. De veroordeelde dwalingen betreffen onder andere het pantheïsme, het naturalisme, het rationalisme, het indifferentisme, het socialisme, het liberalisme, een aantal ethische kwesties, de rechten van de Kerk en de daarmee samenhangende secularisatie. Het eerste Vaticaans Concilie reageert op de ketterijen door in de Dogmatische Constitutie “Dei Filius” (1870) het katholieke geloof klip en klaar uiteen te zetten als antwoord op de dwalingen van die tijd
Maar daarmee is het gevaar niet bezworen. De “wereld” leeft en denkt vanuit het ideeëngoed van de Verlichting en dat ideeëngoed probeert steeds weer via bepaalde theologische ideeën ook de Kerk binnen te komen. Voorlopig kan de schade nog beperkt worden door krachtdadige pausen zoals Pius IX. Een volgende in die rij van strijders voor het katholieke geloof tegen de geest van de tijd in is de heilige Pius X (1903-1914). Op 3 juli 1907 verschijnt het decreet “Lamentabili (sa-ne exitu)” waarin opnieuw de bekende dwalingen worden veroordeeld. Op 8 september van datzelfde jaar verschijnt de belangrijke Encycliek “Pascendi (Dominici gregis)”. In deze encycliek wordt voor het eerst gesproken van de stroming van het Modernisme waartegen de paus met kracht wil optreden, allereerst door weerlegging maar later ook met duidelijke maatregelen om de zielen van de gelovigen te bewaren voor het verderf. Volgens Pius X was het Modernisme niet zomaar een dwaling maar een combinatie van alle dwalingen die in de loop van de kerkgeschiedenis zijn opgekomen. Het verraderlijke daarbij is, zegt de paus, dat die dwalingen niet in één systeem worden gepresenteerd maar als losse thema’s die niets met elkaar te maken zouden hebben. Ik citeer hier een stukje uit het begin van de Encycliek: “Dat Wij in deze niet langer mogen dralen wordt allereerst vereist door het feit dat de kwaadstichters niet zozeer te zoeken zijn onder de vijanden van buiten de Kerk, maar schuilen – en dit is wel de meest trieste en smartelijkste zaak – binnen de eigen boezem, in de Kerk zelf. Zo zijn zij des te verderfelijker naar mate zij minder opvallen. Wij spreken hier, eerbiedwaardige Broeders, over velen onder katholieke leken en – wat nog veel bedroevender is – over een aantal priesters, die onder voorwendsel van liefde voor de Kerk, zonder een degelijke kennis van filosofie en theologie, maar van vergiftigde leerstellingen doortrokken, geïndoctrineerd door leraren die de Kerk haten, zich schaamteloos aandienen als vernieuwers van deze Kerk. In vermetelheid tot één groep aaneengesloten tasten zij de heiligste zaken aan in het werk van Christus. Zij laten zelfs de Persoon van de Goddelijke Verlosser niet ongemoeid en in vermetele heiligschennis maken zij Hem tot een gewoon mens zonder meer.” U ziet: wat de bedreigingen van de Kerk betreft is er de laatste honderd jaar weinig veranderd. Echter het effect van de encycliek en zeker ook van de maatregelen die daarna genomen werden bleef in die tijd niet uit. Zij voorkwamen dat het Modernisme in die tijd de Kerk ging overspoelen. Wat waren die maatregelen? Allereerst een strafdreiging: in november 1907 vaardigde Pius X het motu proprio “Praestantia Scripturae” uit waarin iedereen die modernistische theorieën zou verkondigen bedreigd werd met een automatische excommunicatie. Daarna komt er op 1 september 1910 ook nog een duidelijke preventieve maatregel: de antimodernisteneed in het motu pro-prio “Sacrorum Antistitum”. Deze eed waarin het Modernisme wordt afgezworen, moet voortaan door alle priesters, biechtvaders, filosofie- en theologieprofessoren, religieuze oversten voor de aanvaarding van hun ambt worden afgelegd. Er werd aanvankelijk ook een sterk repressief beleid gevoerd. Vanaf 1907 werden vele theologen op grond van verdenking van Modernisme afgezet. Onder leiding van kardinaal Merry del Val werden ook binnen de dicasteries van de H. Stoel alle mensen gescreend op mogelijk Modernisme. Umberto Benigni, een curieprelaat, richtte het Sodalitium Pianum (Piusbroederschap) op dat zich ten doel stelde het Modernisme overal in de wereld te vervolgen. Het was een soort internationaal spionagesysteem, dat nogal fanatiek te werk ging. Je hoefde geen voet verkeerd te zetten in hun ogen of je werd beschuldigd. Benedictus XV, de opvolger van Pius X, die zelf door de Piusbroederschap verdacht gemaakt was, hief in 1921 de broederschap op. Al bij al zorgde de activiteit van het centrale gezag in de Kerk ervoor dat het Modernisme zich niet op grote schaal binnen de katholieke Kerk uitbreidde.
Op 12 augustus 1950 vaardigt paus Pius XII zijn beroemde encycliek Humani Generis uit. over de dwalingen die de grondslagen van de katholieke leer dreigden te ondermijnen. De paus noemt eerst enige dwalingen buiten de Kerk, die ook daarbinnen hun invloed doen gelden: het onbeperkt evolutionisme (wij denken aan Teilhard de Chardin); het existentialisme; het vals historisme (dat is de leer dat alle verschijnselen van de menselijke beschaving producten zijn van een historische ontwikkeling en dus steeds veranderlijk zijn, godsdienst en moraal inbegrepen); de afwijzing van het kerkelijk leergezag ten gunste van het gezag van de H. Schrift (protestantisme). Hij verzet zich tegen een vals irenisme dat de dogmatische verschillen niet meer wil zien. Men wil, aldus de encycliek, het dogma ontdoen van zijn traditionele formuleringen. Daarbij maakt men gebruik van de wijsbegeerte van onze tijd, niet meer van de scholastieke, die, naar men beweert, afgedaan heeft. Ook ontkent men het goddelijk gezag van de H. Schrift. Bij het verklaren van de Schrift wil men geen rekening houden met de ‘analogie van het geloof’ (men moet de H. Schrift uitleggen in overeenstemming met de waarheden van het geloof) en van de overlevering van de Kerk. Dan komt een rij dwalingen, waarvan wij in het kort de volgende noemen: men twijfelt er aan of men het bestaan van God kan kennen uit de schepping; men ontkent dat de wereld een begin heeft gehad en beweert dat de schepping geen vrije, maar een noodzakelijke daad van God is; men twijfelt aan het bestaan van engelen en vraagt zich af of de stof wel wezenlijk verschilt van de geest; het begrip van de erfzonde en van de zonde in het algemeen wordt vervalst; de leer van de transsubstantiatie wordt ontkend: Christus’ tegenwoordigheid in de H. Eucharistie is een symbolische. Anderen ontkennen dat het Mystiek Lichaam van Christus samenvalt met de katholieke Kerk; zij vinden het lidmaatschap van de Kerk niet nodig; zij ontkennen dat de geloofwaardigheid van het geloof met het verstand te bewijzen is. Het feit dat Pius XII, hoewel hij zegt dat de meeste leraars van het katholieke geloof orthodox zijn, in een encycliek meent te moeten waarschuwen tegen in feite modernistische dwalingen, betekent dat ze zeker aan de horizon aanwezig bleven.
Dan komen we in de jaren zestig die in allerlei opzichten roerig waren en allerlei veranderingen teweeg brachten. Het was de tijd van de flower power, de tijd van het optimisme, van de onbegrensde mogelijkheden, voorbij het verstikkende verleden, op naar een mooie toekomst want alle mensen zijn toch van goede wil. In die tijd vindt ook het Tweede Vaticaanse Concilie plaats dat de katholieke Kerk bij de tijd wil brengen. Aangezien de concilievaders uiteraard ook kinderen van hun tijd waren, hadden zij iets van datzelfde optimisme. Het is niet zo dat we paus Johannes XXIII, paus Paulus VI en de concilievaders van Modernisme zouden mogen verdenken. Het waren geen modernisten maar had Pius XII nog duidelijk oog voor de vele dwalingen die op de loer lagen, het Concilie was niet erg veroordelend en waarschuwend en gaf soms door niet al te duidelijke formuleringen aanleiding tot misverstanden en tot de beroemde zogenaamde “geest van het Concilie” die in de na-conciliaire periode praktisch altijd modernistisch bleek te zijn. Gaudium et Spes, de Constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd, staat in zijn positieve zienswijze op de wereld dichter bij het levensgevoel van de jaren zestig dan bij het begrip “wereld” in het Johannesevangelie. Het Concilie wilde duidelijk breken met een verleden van veroordelen en waarschuwen en van wantrouwen. Men wilde liever bemoedigen en samenwerken. In dit klimaat paste ook het afschaffen van de verplichte antimodernisteneed in 1967. Daarmee gaf men het signaal af dat het modernisme voorbij was, terwijl het juist met alle kracht de Kerk binnenstroomde en in alle geledingen doordrong. Een gedeelte van mijn opleiding tot priester en heel mijn priesterleven heb ik de verwoestende werking van het Modernisme in de Kerk gezien, allereerst in de Kerk van Nederland maar later ook in andere landen. De laatste 20 jaar in toenemende mate ook in België waar zijn invloed soms nog verwoestender lijkt dan in Nederland.
Toonbeelden van Modernisme in Nederland waren het zogenaamde Pastoraal Concilie van Noordwijkerhout (1966-1970). Hierover schreef PvdA’er Thijs Wöltgens: “Even leek het erop, dat de Kerk haar verstikkende mufheid van zich afwierp. Dat was tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie, in Nederland gevolgd door het Pastorale Concilie in Noordwijk. Daaraan heb ik nog als afgevaardigde van het bisdom Roermond deelgenomen. Het leek wel een bevrijdingsfeest. Het feest was van korte duur. Rome restaureerde de roomse rechtzinnigheid in ons land met harde hand. Ik kende nogal wat goede priesters, wier leven door Vaticaanse ingrepen voor altijd een knak heeft gekregen. Ik zelf heb de Kerk nooit verlaten, maar wel op een grote afstand gezet.” Ook in 1966 verscheen in opdracht van de Nederlandse bisschoppen de Nieuwe Katechismus. In een brief aan kardinaal Alfrink heeft paus Paulus VI een commissie aangekondigd die de Ka-techismus op bepaalde punten moest verduidelijken. Op 15 oktober 1968 verschijnt dan vanuit de Congregatie voor de Geloofsleer de Verklaring Cum in Neerlandia met doctrinaire aanvullingen op leemtes in de Catechismus. Het gaat dan over het bestaan van engelen, van de erfzonde, de maagdelijke geboorte, de verzoening door het kruisoffer van Christus, de werkelijke verandering van brood en wijn in de eucharistie, de onfeilbaarheid van het Kerk, het ambtelijk priesterschap, het gezag in de Kerk en verschillende morele kwesties zoals het al te zeer de nadruk leggen op de grondhouding ten koste van de afzonderlijke daden van de mens. Deze aanvulling moest ter verduidelijking bij de Catechismus worden uitgegeven. Hoezeer de bisschoppen (of hun medewerkers) gehoor gaven aan de Romeinse correctie blijkt uit het veel grotere formaat waarin de Aanvulling werd uitgegeven, zodat het niet achter in de Catechismus paste. De Catechismus genoot groot aanzien in de hele wereld en droeg niet weinig bij aan het verspreiden van modernistische ideeën.
Vanaf de jaren zestig lijkt de geest uit de fles. Het modernisme verspreidt zich razendsnel, allereerst op de theologisch faculteiten. Ik heb dat zelf mee mogen maken aan de Theologische Faculteit in Tilburg waar ik nog twee jaar heb gestudeerd. Theologie kwam steeds verder van de leer van de Kerk te staan. Priesterschap was eigenlijk een achterhaalde optie. Het enig belangrijke van de priester leek zijn opleiding tot theoloog. Maar als dat het belangrijkste was, waarom zou je je dan nog laten wijden en waarom nog celibatair leven. Velen die aan de theologiestudie begonnen om priester te worden, verloren in en door de opleiding hun roeping. In Nederland waren het de bisschoppen die dit alles faciliteerden in de Nieuwe Catechismus, het Hoge Catechetisch Instituut in Nijmegen, de verschillende theologische faculteiten. Het is zelfs een tijdlang erg moeilijk geweest om in een Nederlands bisdom priester te worden. Bisschoppen of medewerkers rondom hen hielden de boot af: de tijd van de leek was immers aangebroken. Een belangrijke tegenontwikkeling in Nederland is gestart met de benoeming van Mgr. Gijsen op de zetel van Roermond. Vanaf dat moment had orthodox Nederland een ijkpunt en een punt van hoop. Hij stichtte een seminarie dat studenten trok uit het hele land. De meesten van hen werden in Limburg gewijd. Want het was bv onmogelijk als Rolducien in het Bossche bisdom onder bisschop Bluyssen gewijd te worden. Hij had liever geen priesters dan orthodox gevormde priesters. Zo ontstond in Nederland de zogenaamde polarisatie die afgeschilderd werd als een nutteloze strijd tussen progressief en conservatief maar in feite een duidelijke strijd was tussen orthodoxie en modernisme, een strijd om het overleven van het katholieke geloof. Ik ben blij dat er die strijd geweest is omdat we zodoende in Nederland kleine groepjes katholieken over hebben gehouden. In België is er nauwelijks polarisatie maar dat zou kunnen betekenen dat het katholieke geloof onder het oog of zelfs onder de leiding van de bisschoppen, bijna volledig aan het verdampen is. Er moet daarom meer heilzame herrie in de Belgische Kerk komen.
De universele Kerk heeft zich via een heleboel teksten tegen het Modernisme geweerd. Ik noem hier de geloofsbelijdenis van Paulus VI in 1968 die veel negatieve reacties opriep omdat ze duidelijk het geloof van de Kerk formuleerde. Ook zou hij ooit gezegd hebben dat de rook van satan de Kerk was binnengedrongen. Paulus VI zag het wel. Hij leed eronder maar nam feitelijk geen maatregelen. Hij wilde niemand uit de Kerk zetten. Toen de antimodernisteneed werd afgeschaft in 1967 kwam er een vriendelijker formule voor in de plaats, bestaande uit het credo met een korte verklaring alles te zullen aanvaarden wat de Kerk als definitieve leer voorhoudt, met name met betrekking tot de Mis en de sacramenten. Op 1 maart 1989 werd een nieuwe duidelijker versie voorgeschreven en bovendien een eed van trouw. Met name deze eed van trouw die wilde bewerken dat theologieprofessoren door een eed gebonden zouden zijn aan de kerkelijke leer, leidde tot verzet en tot de zogenaamde Keulse Verklaring waarin veel theologen scherpe kritiek uitten op het beleid van paus Johannes Paulus II.
Tot slot wil ik enkele opvattingen van het modernisme kort uiteenzetten en ze afzetten tegen de traditionele orthodoxe katholieke geloof.
1. Een zekere vaagheid
Terwijl het katholieke geloof klip en klaar in duidelijke formuleringen kan worden gevat, zijn modernisten dikwijls vaag en omstandig in hun uitdrukkingen waardoor ze moeilijk te vangen zijn of steeds weer zeggen dat ze verkeerd begrepen zijn. Bv. Schillebeeckx. Maar ook een deken uit het Bossche die bij zijn 40-jarig priesterjubileum in een kranteninterview de transsubstantiatie publiekelijk ontkent en dan naderhand in de priesterraad zegt dat hij verkeerd begrepen is. Op het verzoek echter of hij simpel met ja of nee wil antwoorden op de vraag of hij gelooft dat brood en wijn door de consecratie werkelijk veranderen in het Lichaam en Bloed van Christus, weigert hij omdat hij meer woorden zegt nodig te hebben.
2. Verzet tegen ontologisch denken
De katholieke leer omschrijft het wezen der dingen: wat iets of iemand is. In het modernistische denken gaat men er eigenlijk van uit dat het wezen niet te kennen is. Als je dat op de eucharistie toepast dan wijs je transsubstantiatie af en krijg je termen als transfinalisatie of transsignificatie: verandering van doel of verandering van betekenis. Dat zijn dus dingen die wij erin leggen. Brood en wijn veranderen niet wezenlijk in het Lichaam en Bloed van de Heer. Wij beschouwen ze als zodanig. We hebben ze een andere betekenis gegeven.
3. Nadruk op ervaring als bron van weten
Het katholieke geloof steunt Openbaring via Schrift en Traditie en theologie als intellectuele doordenking. Modernisten gebruiken veelvuldig het woord “ervaring”. De bijbel is voor hen vooral toch de “ervaring van het volk Israël” en de “ervaring van de oerkerk”. Liturgie is voor hen vooral een “fijne en diepe ervaring”.
4. Een deïstisch of pantheïstisch godsbegrip
Als de mens beïnvloed is door de New Age heeft die vaak een vaag soort pantheïstisch begrip van God. Ik ben een deel van God. God zit in alles en iedereen. Zeer sterk is het deïstisch godsbegrip. Voor hen grijpt God niet. Ze geloven niet in wonderen, nu niet en ook niet in de tijd van de bijbel. Het heeft eigenlijk ook niet zoveel zin om te bidden. Modernistische mensen bidden weinig, zeker persoonlijk.
5. Jezus is alleen maar mens.
Modernisten zijn ariaans: Jezus is die onvergetelijke mens en niet “God uit God, licht uit licht”. Daarom hebben modernisten ook een hekel aan de traditionele geloofsbelijdenissen.
6. De heilige Geest is een soort vrouwelijk kant van God
Men vermijdt te spreken over de H. Geest als derde persoon van de H. Drie-eenheid. Vanuit het Hebreeuwse woord Ruach (een vrouwelijk woord) construeert men een vrouwelijk kant aan God.
7. Ontkenning van de onsterfelijke ziel
De Nieuwe Catechismus ontkent de het bestaan van de ontsterfelijke ziel die na de dood van het lichaam gescheiden wordt. Daarmee wordt ook het onderscheid tussen het particulier oordeel en algemeen oordeel ontkend. Opvallend is dat ook in de aanvankelijke Nederlandse vertaling van het rituale voor de uitvaart het begrip “ziel” totaal wegvertaald was.
8. Ontkenning van de (ernst van de) zonde en de noodzakelijkheid van de verzoening
Het feit dat het doopsel van kinderen in de Nieuwe Catechismus louter een opname in de geloofsgemeenschap is en geen vergeving van de erfzonde, zegt genoeg. Alle zelf gemaakte dooprituelen gaan zorgvuldig om de zonden heen. Modernistische mensen biechten niet meer, want zij doen geen kwaad. Zij hebben over het algemeen geen aandacht voor de aparte zondige daad. Ze zijn tevreden met de grote bedoeling met je leven. Als die maar goed is, dat is het belangrijkste. In zich slechte dingen (zoals abortus) kunnen goed worden door de intentie. Ze hangen allemaal een situatie of intentiemoraal aan. Bijna niemand brengt zijn overleden dierbare nog naar de kerk om voor de vergeving van zijn zonden te bidden. Ze komen hem de hemel in prijzen. En als ze missen laten lezen, gaat het om het oplezen van de naam.
9. De Bijbeluitleg
Veel modernisten willen het Oude en Nieuwe Testament niet meer in eenheid lezen. Het Oude als de voorspelling en het Nieuwe als de vervulling zoals de katholieke Kerk leert. Daarom spreken ze ook liever van eerste en tweede testament. Al het wonderlijke wordt wegverklaard. Dit gebeurt met name ook in de evangelies. De externe datering van de evangelies is moeilijk. Maar modernisten dateren evangelies bv na de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel om de simpele reden dat Jezus die ondergang voorspelt. Zo’n voorspelling kan natuurlijk niet en daarom moet het evangelie van later zijn. Uitspraken van Jezus in het evangelie die modernisten niet goed uitkomen worden al heel gauw tot schepping van de eerste gemeente gemaakt, waardoor je ze natuurlijk met een korreltje zout kunt nemen. Dit alles heeft meestal niet veel met wetenschap maar meer met vooringenomenheid van doen. Bekend is het verhaal van de broodvermenigvuldiging wat omgeduid wordt in die zin dat de mensen door de persoon van Jezus hun verborgen broodjes voor den dag haalden zodat iedereen genoeg had.
Al deze dingen samen vormen een geloof dat hoewel het zich katholiek noemt, het in de verste verte niet meer is. Dat zie je ook in de afkeer die men in bepaalde kringen heeft van de normale liturgische boeken en zeker van de traditionele liturgie. Ook de voorliefde die men heeft voor vage, dichterlijke, zogenaamd “diepe” liederen. De bezwaren die men maakt als men die vage liederen afkeurt: er staat toch niets verkeerds en wij beleven er zo veel aan. Het is wijd verbreid, zo wijd verbreid dat ik wel eens denk aan de heilige kerkvader Athanasius, grote voorvechter van het katholieke geloof in de ariaanse strijd. Hij zag toen hij op een morgen wakker werd, dat praktisch heel de wereld ariaans geworden was. Zo lijkt het nu met het modernisme. Het is de grootste beproeving voor de Kerk in onze tijd, omdat ze als een kanker haar leden besluipt en voor zich inneemt. Het is een beproeving, vergelijkbaar met het arianisme indertijd. Dergelijke beproevingen laat God in zijn Kerk toe. Maar het is geen dodelijke ziekte. Misschien een straf voor een al te triomfalistisch katholicisme uit het verleden, een straf voor de hoogmoed van de mensen die in die modernistische hoogmoed hun geloof en daarmee hun eeuwige toekomst verliezen. Misschien is het een beproeving waar in God laat zien dat het vooral zijn Kerk is die menselijkerwijs ten ondergaat zoals alle menselijke instituties maar die juist omdat ze van God is en op Petrus gegrondvest, door de diepste crisis heen komt, want de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. In zijn plan heeft Hij indertijd Athanasius gebruikt. Moge Hij nu in Nederland en België ons gebruiken die onwrikbaar vasthouden aan de katholieke Kerk, de Catholica met haar onwankelbare leer en haar onvervreemdbare tradities.