bij: Jes. 55, 1-3 en Rom. 8, 35.37-39 en Mt. 14, 13-21
Er is veel honger in de wereld. Allereerst lichamelijke honger. Een groot gedeelte van de wereld heeft nauwelijks te eten. We kennen de verschrikkelijke beelden van de televisie. Die hongerige mensen op die eenzame plek in Galilea zijn een beeld van die hongerende massa’s in onze hedendaagse wereld Het is Jezus die dan tot ons, zijn leerlingen zegt: geeft gij hun maar te eten. Hij zegt: je mag je niet afwenden van die hongerende massa. Als je mijn leerling wilt zijn, is het ook jouw verantwoordelijkheid: je moet delen, je moet werken aan een meer rechtvaardige verdeling van de goederen in de wereld. Dat is het eerste en betreft de lichamelijke honger, maar er is een nog veel ernstiger honger in de wereld: een geestelijke honger, een geestelijke ondervoeding. Veel mensen zijn de richting in hun leven kwijt, weten nauwelijks waarvoor ze leven en leven bij de dag, soms als het hun goed gaat in een korte roes van materieel welbehagen, maar vaak ook, als het hun tegenloopt, in wanhoop en vertwijfeling. Ze klampen zich vast aan materiële dingen, die hun vroeg of laat ontglippen, aan relaties die stuk lopen omdat ze op niets gebouwd zijn dan lichamelijkheid. Er is geestelijke honger. En vooral om die geestelijke honger te stillen is Jezus gekomen. De mens leeft immers niet van brood alleen, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Het Woord van God alleen kan de geestelijke honger stillen. Het Woord van God geeft richting aan je leven, geeft antwoord op alle belangrijke levensvragen. De profeet Jesaja zegt het al: luistert, luistert naar Mij, zegt de Heer: dan eet ge wat goed is, dan verzadigt gij u aan heerlijke spijs. Neigt uw oor en komt naar Mij en luistert en gij zult leven. Het Woord van God is het ware brood des levens voor de mens. Dat brood wil Jezus de mensen vooral aanreiken. Met het woord van God wil Hij hun verzadigen, opdat ze echt kunnen leven. Daarom beschouwt Hij het als zijn voornaamste taak Gods Woord te preken, het evangelie te verkondigen, de mensen te verzadigen met Gods Woord. En in het evangelie van vandaag geeft Jezus aan, dat Hij dit zal blijven doen door zijn Kerk. Het is opvallend dat niet Jezus zelf het brood uitdeelt. Hij zegt tegen zijn apostelen: geeft gij hun maar te eten. Hij geeft het brood en de vissen aan de apostelen en die geven het aan het volk. Het is de situatie van de Kerk die hier geschilderd wordt. Dat wordt nog versterkt door de 12 korven die overblijven. Twaalf, het getal van de apostelen, het getal van de kerk. In de kerk blijft voldoende voorraad van het brood des levens. De apostelen, de apostolische kerk deelt het uit. Zij zijn de uitdelers en beheerders van het godde1ijk woord. Het is de taak van de Kerk nu, geleid door de apostelen, door paus en bisschoppen het brood van het woord aan de hongerige mensheid aan te reiken. En dat brood is Christus zelf. Hij is het mens geworden Woord van God, het levende brood dat uit de hemel is neergedaald: zijn woorden moeten we in ons opnemen, daarvan moeten we leven. Dat is het ware brood voor de wereld, dat de geestelijke honger van de mensen volledig stilt. Dat alles wordt bevestigd en versterkt in de eucharistie, waarin Christus zichzelf werkelijk als brood des levens via zijn Kerk aan zijn gelovigen geeft. In de eucharistieviering wordt onze honger volledig gestild: in de woorddienst richt de kerk de tafel van het woord aan, dat wij in ons op mogen nemen en dat ons verzadigt, dat antwoord geeft op al onze vragen; in de eucharistie richt de kerk de tafel aan van het lichaam en Bloed van de Heer. Hemzelf mogen we ontvangen als voedsel voor ons leven. Bidden we, dat de Kerk ook in onze dagen de vele mensen in onze wereld, die neerliggen als schapen zonder herder, mag voeden met het Brood des levens, dat Christus is. Amen.