Bij: Jes. 61, 1-2a.10-11 en 1 Tess. 5, 16-24 en Joh. 1, 6-8, 19-28
Ik wil jubelen en juichen in de Heer, mijn ziel wil zich verheugen in mijn God. Deze woorden van de profeet Jesaja uit de eerste lezing geven het karakter aan dat van oudsher de derde zondag van de advent tekent. Het is de zondag van de vreugde, zondag Gaudete. Maar is dat eigenlijk niet een beetje overdreven? Kunnen wij mensen wel echt blij zijn? Immers er is zoveel pijn en verdriet, zoveel teleurstelling: hoeveel mensen leven niet langs elkaar heen. Hoeveel onenigheid is er niet in families. Hoeveel droefheid om het gemis van een dierbare, hoeveel ziekte, hoeveel eenzaamheid. En een beetje verderaf in de grote wereld: armoede, hongersnood, terreur, onderdrukking, oorlog, rampen. Dat is de werkelijkheid waarin veel mensen leven en waarin veel mensen moedeloos worden. En dan komt Jesaja die in diezelfde wereld 1eeft want toen was het al niet anders dan nu en hij praat over jubelen en juichen. En Paulus in de tweede lezing zegt het ook al: “weest altijd blij. Dankt God voor alles.” Dat wil God van jullie. Dat is christenplicht. Is er nou echt reden voor voortdurende blijdschap? En dan zeggen de Schriften eenstemmig: Ja, voor hen die geloven is er altijd reden tot vreugde. Jesaja was niet blij om datgene wat hij rondom zich heen zag gebeuren om het onrecht in zijn tijd, om het ongeloof. Hij kon blij zijn omdat hij geloofde in God, in God die het er niet bij zou laten zitten, die alles anders zou maken, in God die bevrijdt van alle slechte dingen. Jesaja geloofde met hart en ziel in de beloften van God. En Paulus gaat nog een stapje verder. Hij kan nog met meer overtuiging zeggen: weest blij. Het is een christenplicht om blij te zijn. Want christenen hebben toch gezien hoe de beloften van God werkelijkheid zijn geworden in de komst van Jezus Christus, in Jezus, die dwars door de slechte dingen van deze wereld, dwars door onrecht, pijn en dood is heengegaan en verrezen is tot nieuw en eeuwig leven. Jezus heeft het eeuwig geluk bij de Vader bereikt. Paulus heeft dat gezien en daarom zegt hij tegen zijn mensen in Tessalonica: weest altijd blij, wat er ook gebeurt. Want je kent toch Jezus die verrezen is. Als je met Hem verbonden leeft, als je leeft zoals Hij, rechtschapen en in geloof, dwars door alle akelige dingen heen, dan kan je niks gebeuren. Dan zal Hij komen om je gelukkig te maken. Als Hij komt, wordt het voor jou ook goed, dan zul je altijd gelukkig zijn. Als je die toekomst voor ogen hebt, dan kun je altijd blij zijn, dan heb je altijd vrede in je hart, de vrede van God zelf, zelfs al gebeuren er akelige dingen, al word je ziek, al verlies je het dierbaarste wat je hebt, al weet je dat je binnenkort moet sterven. Die blijheid, die vrede moet het grondkenmerk zijn van een christen. Die blijheid kan niemand je afnemen. Want hij steunt niet op de wisselvalligheden van ons leven maar op God en Jezus Christus en die komen hun woord na. Als je die blijheid en die vrede hebt, dan zal dat in je daden moeten blijken. Dat zie je dan ook bij echte christenen. Die leggen zich niet bij de akelige dingen die gebeuren neer. Die laten zich niet ontmoedigen. Die laten in hun eigen leven zien, dat het anders kan: nooit moedeloos of wanhopig wat er ook gebeurt. Het beeld van de christen is het beeld van de martelaren die in vertrouwen op God zingend de dood in gaan. Het beeld van de christen is moeder Teresa, die met haar zusters en broeders de armen helpt, al lijkt het een druppel op de gloeiende plaat; het beeld van de christen is Monica, die voor haar losbandige zoon blijft bidden in vertrouwen dat God een oplossing zal bieden; het beeld van de christen is Lidwina van Schiedam, die haar levenslange ziekbed in dienst van God stelt. Christenen gaan nooit bij de pakken van het leven neerzitten, omdat ze weten dat ze het niet alleen hoeven te klaren. Ze hoeven de wereld niet alleen te veranderen. God zal de wereld veranderen en Christus komt om alles te voltooien. Wij hoeven ons alleen maar in hun dienst te stellen en onze onvolmaakte pogingen, en wat druppels op de gloeiende plaat lijken, dat krijgt daardoor eeuwigheidswaarde. Die u roept is getrouw: Hij zal zijn woord gestand doen, zegt Paulus. Tot een leven in dat licht roept Johannes de Doper op daar bij de Jordaan. Hijzelf is niet het Licht. Hij komt om te getuigen van het licht. Hij maakt de weg klaar voor de komst van het Licht, voor de komst van Gods vreugde in de wereld. Laten we ons richten op die komst. Laten we vanuit ons geloof optimistische mensen zijn, die zich door niets uit het veld laten slaan en zich blijven inzetten voor het goede. Amen.