Het is een nog steeds actuele scene, die Lukas ons aan het begin van het evangelie van vandaag schildert. Ruzies over erfenissen zijn evenals toen ook nu nog aan de orde van de dag. En die ruzies komen allemaal voort uit hebzucht. En tegen die hebzucht waarschuwt Jezus dan. Want hebzucht leidt tot niets. Wat heb je eraan te willen hebben, zegt Jezus. Geen enkel bezit, al is het nog zo overvloedig, kan je leven veilig stellen. Geen enkel bezit beschermt je tegen de dood. En dan vertelt Jezus de parabel van de rijke graanboer, die zich een geweldige voorstelling had gemaakt van zijn rijke toekomst: hij zou eten en drinken en genieten. Maar hij was dwaas, want diezelfde nacht nog stierf hij en hij had niets aan al zijn rijkdom. Hij had voor niets gewerkt; want waarvoor hij had gewerkt moest hij achterlaten. Zijn doodshemd had geen zakken. Hij had zijn leven gebouwd op de ijdelheid, op de leegheid waarover Prediker in de eerste lezing spreekt.
Een leven, dat alleen of voornamelijk op het materiële is gebouwd is ijdel, onzinnig, omdat het tot niets leidt. Het leidt ertoe, dat je met lege handen voor God komt te staan, omdat je al dat materiële niet mee kunt nemen naar Hem toe.
Je moet hemels kapitaal vergaderen, schatten bij God: en die schatten zijn godsdienstigheid en vroomheid, hulpvaardigheid en vrijgevigheid, eerlijkheid en trouw, vriendelijkheid en daadwerkelijke goedheid. Die dingen kun je mee nemen. Als je daar rijk aan bent, zal God bij het oordeel zeggen: kom binnen goede en getrouwe knecht; over weinig waart ge getrouw; over veel zal Ik u aanstellen.
Och, in theorie zijn we het daar allemaal wel mee eens. We moeten geen materialisten zijn. Dan worden we niet gelukkig. Andere dingen zijn veel belangrijker voor ons geluk. Ja, zeker, dat zeggen we. Maar doen we het ook? Trekken we uit die theorie ook de consequenties voor de praktijk van ons leven. En daar komt het toch op aan: niet op de theorie maar op de praktijk.
Misschien zou het toch goed zijn ons leven eens te houden tegen het licht van het evangelie van vandaag. Want we leven in een tijd waarin we heel gemakkelijk meegezogen worden in de materiële maalstroom. We hebben zoveel, en we hebben zoveel te genieten. En er is nog zoveel dat we zouden willen hebben en waarvan we zouden willen genieten. We komen bijna tijd tekort. En dan is het gevaar groot, dat voor de niet materiële dingen er geen tijd overschiet. We hebben geen tijd, dat klinkt steeds weer opnieuw in onze tijd. En toch zijn we de hele tijd bezig. Waar maken we dan tijd voor? Zijn dat niet vaak de materiële dingen? Als we geld kunnen verdienen of als we feest kunnen vieren, of kunnen uitgaan, hebben we altijd tijd. Voor de dingen die we graag doen of die ons direct profijt opleveren maken we altijd tijd. Maar schieten we er in het licht van de eeuwigheid iets mee op? Worden we er rijk door bij God.
We zouden ons wellicht moeten dwingen meer tijd vrij te maken voor het gebed, voor de kerkgang, voor ziekenbezoek, voor hulp aan anderen. We zouden ons misschien moeten dwingen meer te geven in plaats van op te potten.
Dat is moeilijk. Daar moet je je toe zetten.
Van oudsher doen dat een heel radicale manier de monniken en monialen. Zij leven in volledige persoonlijke armoede, zien van hun eigen wil, van huwelijk en kinderen. Zij kiezen radicaal. Die keuze kunnen we niet allemaal ma Maar de radicale kloosterlingen blijven er ons wel aan herinneren dat ook wij niet opgesloten mogen zitten in deze materiële wereld. Als we christenen willen zijn, dan moeten we onze zinnen niet zetten op het aardse, maar op het hemelse; dan moeten we ons zoals Paulus zegt, bekleden met de nieuwe mens; want wij hebben toch bij ons doopsel de oude mens met zijn gedragingen afgelegd. Dan moeten geloof en liefde het winnen van genotzucht en hebzucht. Amen.