Onze maatschappij lijkt steeds meer door de economie te worden beheerst. Steeds meer dingen worden afgemeten aan het economisch nut. Nu heeft de economie altijd noodzakelijker wijs een grote invloed om mens en samenleving gehad. Immers de economie bepaalt of wij in het leven materieel vooruit kunnen. Tegelijk is het zo dat, als je aan mensen vraagt: wat is voor jullie het belangrijkste? Dan zal het merendeel antwoorden: huwelijk, gezin, liefde, gezondheid, geborgenheid. Maar toch, als een maatschappij van godsdienstige overtuiging geen gezamenlijke remmen inbouwt, heeft die economie zoveel aantrekkingskracht dat die langzamerhand alles gaat bepalen.
Omdat de godsdienst in het nabije verleden een grotere invloed had op mens en samenleving, werden die remmen gezamenlijk ingebouwd. Laat ik twee voorbeelden geven. Allereerst de manier waarop arbeid werd gezien. De nadruk bij de arbeid lag op “de kost verdienen”. Zo werd dat ook genoemd. Arbeid was op de eerste plaats in het levensonderhoud voorzien van jezelf en van je gezin. Daarnaast was arbeid, als je geluk had, ook een stukje levensvervulling. Arbeid stond voornamelijk in dienst van het gezin. We vonden in onze Nederlandse samenleving huwelijk en gezin zo belangrijk, dat het gezinsinkomen door één persoon verdiend kon worden en dat de vrouw niet hoefde te werken maar vrijgesteld was voor gezin en kinderen. En dat werk in het gezin werd gewaardeerd als een volwaardige maatschappelijke taak. Dat is ondertussen helemaal veranderd. Betaalde arbeid wordt nu gezien niet zozeer als “de kost verdienen” hoewel dat aspect natuurlijk sterk meespeelt, maar vooral als persoonlijke ontplooiing. Als je geen betaalde arbeid hebt, tel je niet mee, ben je een randfiguur in de maatschappij. De regering is erop uit zoveel mogelijk vrouwen in betaalde arbeid te krijgen, niet alleen vanwege de krapte van de arbeidsmarkt, maar om de zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen. Ik wil hier helemaal niet beweren, dat vrouwen niet mogen werken. Ik wil alleen duidelijk maken, dat de economie alles beheersend aan het worden is. In de heersende ideologie worden geen waarborgen geschapen voor ontplooiing van huwelijk en gezin, alleen voor het economisch optimaal functioneren van alle mensen. Daar worden huwelijk en gezin aan ondergeschikt gemaakt. Wat telt in onze samenleving is de economische waarde van man en vrouw. Dit is materialisme zonder enige maatschappelijke rem: iedereen doet mee, omdat je anders niet meetelt en de verleidingen van het geld en wat je er allemaal mee kunt doen zijn groot.
Een tweede voorbeeld is de zogenaamde 24-uurseconomie. Het is economisch voordelig om geen vaste wekelijkse rustdag meer te hebben, maar de rustdag te individualiseren. Ieder zijn eigen wekelijkse rustdag en de economie kan doordraaien. Onze maatschappij beweegt zich in die richting. Het immers goed voor de economie. Het is niet goed voor de menselijke verhoudingen, voor de gezinnen, voor de sport. De maatschappelijke rem van de wekelijkse rustdag is aan het wegvallen.
Dan zien we in de eerste lezing van vandaag, dat God zelf stelling neemt tegen die 24-uurseconomie. Het derde gebod van de tien geboden verplicht de mens en de maatschappij tot een gezamenlijke wekelijkse rustdag. En God motiveert dat niet omwille van de eredienst op die dag, maar omdat de mens en de maatschappij tot rust moeten komen, omdat ze anders niet meer vrij zijn maar slaven van het werk, slaven van de economie.
God pleit ervoor dat de mens en niet de economie centraal staat. Daarom is niet het werk maar het gezin het belangrijkste; daarom telt de mens als persoon in relatie tot anderen en niet zijn economische waarde. Daarom is de zondag als rustdag belangrijk. Zo moeten er ook feestdagen zijn, los van werk om het leven en de onderlinge betrekkingen te vieren. In die zin is ook het carnavalsfeest dat velen dezer dagen vieren, een kans, als het goed gebeurt, om het leven te vieren: om de draak te steken met de ernst waarin we het grootste deel van het leven gevangen zijn, om de draak te steken met onszelf, om de relativiteit van een heleboel dingen te beleven. In een goed gevierd carnaval vieren we op een vreugdevolle manier de relativiteit van het leven en het economische materialisme, zoals we in de vastentijd dat doen op een ernstige manier: afstand nemen van de afgoden die ons leven dreigen te beheersen, ons bewust oefenen in het je ontdoen van bijkomstige dingen en het je richten op het belangrijkste: op God en op je medemensen, op de verbondenheid die ons leven de moeite waard maakt. Amen.