Voordracht gehouden op de jaarvergadering van de Vereniging voor Latijnse Liturgie
op 14 mei 2005 te Zutphen
Inleiding
In de jaren zestig van de vorige eeuw werd om plaats te maken voor de uitbreidingen van de fabriek van Organon de oude, rijke neogotische paterskerk waarin de zalige Titus Brandsma nog de eucharistie had gevierd, tot verdriet van veel Ossenaren afgebroken. In plaats daarvan kwam er een nieuwe, moderne zaalkerk met stoeltjes. En de gedachte dat paus Johannes XXIII de ramen van de Kerk met het Concilie naar de moderne wereld toe had open gezet, werd plastisch tot uitdrukking gebracht door het feit dat de hele wand achter het altaar uit glas was gemaakt zodat de vierende gemeenschap een open blik op de wereld had. Het was een uitdrukking van het feit dat in de opvatting van velen toen de liturgie alles met de wereld te maken moest hebben. In toenemende mate werden maatschappelijke problemen thema’s in de liturgie. Niet alleen in de prediking maar ook in gebeden en symbolen werden in vele parochiekerken de apartheid in Zuid-Afrika, de onrechtvaardige verhoudingen in Zuid-Amerika en de plaatsing van de kruisraketten in Woensdrecht behandeld. De eucharistie werd steeds meer een christelijk actiemiddel.
In 1989 schrijft de Vlaamse jezuïet Karel van Isacker in zijn boekje “Ontwijding” dat een vlammend protest is tegen deze ontwikkeling: “In een halve generatie zijn priesters erin geslaagd de mensen het knielen af te leren. De bidstoelen zijn verdwenen. In plaats kwamen de zitbanken van de emancipatie…. De kerk is een vergaderzaal waar de les van elke eredienst verleerd is: in Gods nabijheid werpt de mens zich neer, sprakeloos voor het mysterie.” Sinds enkele jaren lijkt er in ons land een zekere kentering zichtbaar, niet algemeen en ook niet radicaal maar toch. Wierook mag weer. Processies worden in ere hersteld. In veel kerken worden aanbiddingsuren gehouden. En bij de verbouwing onlangs van de Osse St. Jozefkerk heeft men de glaswand dicht gemaakt. Men had blijkbaar tijdens de viering meer last dan inspiratie van de wereld. Een goed teken, zou ik zeggen. Misschien staan er weer meer mensen open voor het heilige, voor het mysterie. Misschien breekt langzamerhand, en dat zou nog verheugender zijn, het inzicht door, dat als de Kerk de mensen van deze tijd iets te bieden heeft, dat niet op de eerste plaats maatschappelijke inzichten zijn maar het contact met het heilige of nog liever met de Heilige. Dat het niet de taak van de liturgie van de Kerk is mensen gevoelig te maken voor de heelheid van de schepping of de nadelen van globalisering maar ze in contact te brengen met de mysteries van God.
Laten we in de kerk de glaswand naar de wereld maar sluiten en ons oog en ons hart weer richten op God. De liturgie, met als hoogtepunt de eucharistie is geen actieviering, zelfs geen bezinning op actie. Het is binnentreden in Gods mysteries. En pas als we Hem ontmoet hebben in zijn mysteries kunnen we de wereld gelovig en kordaat tegemoet treden.
Wat is het Christusmysterie?
Het Griekse woord musterion dat in het Latijn overgenomen is als mysterium en in onze taal als mysterie wordt soms vertaald met “geheim”. Dat kan misverstand oproepen als men bij het woord “geheim” de nadruk legt op het niet weten dat onthuld moet worden zoals in romantitels als “Het geheim van de roos”. Het woord mysterie duidt wel op een geheim maar dan een geheim dat wel geweten is maar dat groter is dan het menselijke weten kan uitdrukken; een gebeuren dat het weten en het begrijpen overstijgt; waarin je steeds verder kunt doordringen maar dat je nooit helemaal kunt bevatten. Dat wordt, lijkt mij, min of meer uitgedrukt in het meer poëtische Nederlandse woord “geheimenis”. Het zijn de “magnalia Dei”, de grote dingen van God waarvan men hoort spreken op het eerste Pinksterfeest (Hand.2, 12). Het is het mysterie van Christus, waarover Paulus spreekt in Ef. 3, 4 en Kol. 4, 3, het mysterie van diens menswording, diens lijden en dood en diens verrijzenis. Het zijn de grote dingen van God die Hij voor ons en ons heil deed en doet in Christus. Dat bedoelen wij, christenen, met het woord mysterie. Gods mysteries zijn nooit dingen uit het verleden alleen, gebeurtenissen van voorbij. Het zijn gebeurtenissen die hun uitstraling hebben in heel de geschiedenis, die ook hier en nu nog gebeuren. Wat God deed, doet Hij nog. De “magnalia Dei” zijn voortdurend actueel. Mgr. Lescrauwaet noemt in zijn boekje “Het mysterie in de liturgie” uit 1994 “Kerstmis, Pasen en Pinksteren. Drie gebeurtenissen die tot op heden kracht uitstralen, en wel zo dat de samengekomen geloofsgemeenschap op Kerstdag zingt: ‘Hodie….”{Heden is ons de Redder geboren) ‘Hodie apparuit….’ (Heden is ons het heil verschenen). En tijdens de Paaswake zingt zij: ‘Haec nox est….’ (Dit is de nacht waarin de Heer is opgestaan). Om met Pinksteren om de actuele gave van de Heilige Geest te vragen, aan de Vader van alle licht die ‘Hodierna die…’ (Op deze dag..) de leerlingen heeft verlicht. Het centrale mysterie daarbij is het Paasmysterie: “die wonderlijke twee-eenheid van Jezus’ vrij aanvaarde dood en de levenwekkende reactie van de Vader die Hem als de Mensgewordene bij zich in zijn heerlijkheid opnam.” Het mysterie dus van het verlossende kruisoffer en de vrucht ervan, de bevrijding van Pasen. U weet: de eerste drie eeuwen van haar bestaan kende de Kerk slechts één jaarlijks feest: het Pasen van de Heer als diens tocht door de dood naar het verheerlijkte leven. Daarna als besluit van het Paasfeest op de vijftigste dag (Pentekoste hèmera) de uitstorting van de heilige Geest en de geboorte van de Kerk. Overigens werd vanaf het allereerst begin natuurlijk de zondag als de wekelijkse paasdag gevierd. Pas veel later krijgt men aandacht voor de aanvang van het Christusmysterie.
Dat het Christusmysterie met als hoogtepunt het Paasmysterie voortdurend actueel is, voor ons bereikbaar is in het nu, komt door de heilige Geest. Sinds het eerste Pinksterfeest, sinds de stichting van de Kerk is het de heilige Geest die het Christusmysterie actualiseert. Het wordt tegenwoordig gesteld en bereikbaar gemaakt voor alle mensen en alle plaatsen.
Dat actualiseren van het Paasmysterie gebeurt in de sacramentele liturgie van de Kerk, met als hoogtepunt de eucharistische liturgie. Elk van de zeven sacramenten is een actuele toepassing van Christus’ verzoeningswerk op concrete personen. En in alle zeven sacramenten wordt het Paasmysterie heilzame actualiteit voor gelovige mensen in de onderscheiden levensomstandigheden waarin zij zich bevinden. De eucharistie is daarbinnen “het sacrament der sacramenten”, omdat, zoals Mgr. Lescrauwaet schrijft: “de overige zes sacramenten hun kracht ontlenen aan de eucharistische presentie van de Heer in het midden van zijn Kerk en daarbij de gelovigen op de eucharistie richten als op de permanente bron van hun leven hier en hierna”.
Paasmysterie present in de eucharistie
Op de meest omvattende wijze is het paasmysterie van Christus present in de eucharistie. Het is de verrezen Heer zelf die de viering voorzit in de persoon van de priester, die Hem sacramenteel, dus op mysterievolle wijze representeert. Hij is het die door de persoon van de priester het offer van zijn lichaam en bloed, zijn verlossend kruisoffer tegenwoordig stelt en zichzelf als offer aan de Vader opdraagt. Hij doet dat als Hoofd, verbonden met zijn Lichaam, de Kerk. Heel de Kerk offert met haar Heer mee tot heil van levenden en doden. Het is Christus zelf die de gelovigen deel doet hebben aan de vruchten van zijn offer in de communie. Zij ontvangen spijs en drank van eeuwig leven, zijn eigen lichaam en bloed en worden zo hechter met Hem verbonden en door Hem met elkaar in de gemeenschap van de Kerk. Zo wordt communio met de Heer ook communie met de Kerk. Zo ontstaat de Kerk uit de eucharistie: Ecclesia de Eucharistia.
De grote dingen die God voor ons in Christus gedaan heeft zijn in de eucharistie aanwezig. Dankbaar ontvangen we het heil dat God ons geeft in Christus. In dat dankbaar ontvangen en in ons aansluiten bij het liefdesoffer van Christus brengen wij met Christus de passende eredienst aan God.
Je zou kunnen zeggen: in de eucharistie raken hemel en aarde elkaar. God komt met zijn heil tot ons in Christus. En wij naderen dankbaar en eerbiedig tot God dóór onze Herder en Leidsman Jezus Christus. In het centrum van die dubbele beweging, van God naar ons en van ons naar God, staan Christus en zijn paasmysterie.
Eucharistie als mysterieviering
In de eucharistie komen dus de magnalia Dei tot ons. We mogen God en de grote dingen ontmoeten. En dat gebeurt in een geheel van gebeden, lezingen, handelingen en gezangen die allerminst willekeurig zijn. Zij dragen en ondersteunen immers het mysterie van de Godsontmoeting. Dat geheel van handelingen en gebeden hebben zich onder invloed van de heilige Geest in de Kerk geleidelijk aan ontwikkeld vanuit het gebaar van Christus bij het laatste avondmaal en zijn opdracht: “doet dit tot mij gedachtenis”. Onze huidige paus, toen nog kardinaal Ratzinger vergelijkt in zijn boek “Der Geist der Liturgie” de liturgie met de heilige Schrift. Ze hebben allebei deel aan het historisch handelen van God. Dat wil zeggen noch de bijbel noch de liturgie zijn rechtstreeks uit de hemel gevallen. Zij hebben vorm gekregen door mensen en hun ontvankelijkheid voor God en het goddelijke. Maar zoals de bijbel tegelijk mensenwoord en Gods Woord is, zo is ook de liturgie naast menselijk gebeuren ook een normatieve grondvorm van christelijk geloof. Daarmee kan men de liturgische ritus volgens hem vergelijken met de grote geloofsbelijdenissen van de oude Kerk. Ze is normatief. Je kunt daar niet naar believen aan sleutelen, evenmin als aan de geloofsbelijdenis. “Alleen respect voor de voorgegevenheid van de liturgie en respect voor een liturgie die principieel geen willekeur toelaat kan ons geven wat wij van haar verwachten: het feest waarin het Grote op ons toekomt dat wij ten enenmale niet zelf kunnen maken maar dat we alleen als geschenk kunnen ontvangen. Dat betekent dat “creativiteit” geen authentieke categorie van het liturgisch handelen kan zijn.” De liturgie “leeft niet van invallen van het individu of van een of andere werkgroep. Zij is integendeel de “In-val” van God in onze wereld, en die werkt werkelijk bevrijdend. Hij alleen kan de deur naar de vrijheid openen. Hoe meer priesters en gelovigen zich aan deze “in-val” van God overgeven, des te nieuwer zal de liturgie steeds weer zijn.” Dat heeft niets met starheid of verstarring te doen. “Terwijl voor de Islam de Koran zuiver goddelijke spreken is zonder menselijke tussenkomst, weet de christen dat God door mensen heeft gesproken en dat daarom de menselijk historische factor bij Gods handelen hoort. Daarom wordt ook het woord van de Bijbel pas volledig in het antwoord van de Kerk dat we Traditie noemen. Daarom worden de avondmaalsberichten van de bijbel pas concreet in de toepassing ervan door de vierende Kerk. Daarom kan er in de goddelijke liturgie ontwikkeling bestaan die uiteraard zonder haast en zonder gewelddadig ingrijpen als het ware vanzelf gebeurt.” En dan verwijst Ratzinger naar Mc. 4,28: “Uit eigen aard brengt de aarde vruchten voort, eerst de groene halm, dan de aar, dan het volgroeide graan in de aar.” In die zin heeft niemand macht over de liturgie. Zelfs de paus niet. Zijn macht is aan de geloofstraditie gebonden en dat geldt ook op het gebied van de liturgie. De liturgie wordt niet door de autoriteiten “gemaakt”. Ook de paus kan alleen maar simpele dienaar zijn van haar juiste ontwikkeling met behoud van de reeds aanwezige identiteit. De paus staat in dienst van de heilige traditie. “De paus heeft in zake liturgie de functie van een tuinman, niet van een technicus die nieuwe machines bouwt en oude bij de rommel gooit.”
Je zou ook kunnen zeggen. Het gewaad waarin het Heilige, waarin het Paasmysterie tot ons komt, kan men niet willekeurig aanpassen en veranderen zonder daarmee het Heilige geweld aan te doen, ja het zelfs te verliezen Of positief: het Heilige komt tot ons in de liturgie en daarmee wordt de liturgie heilig, in zekere zin onaantastbaar. Alleen in een heilige liturgie komen mensen in aanraking met het heilige, ja met de Heilige.
Verkeerde of kwestieuze ontwikkelingen
Wat is er sinds de jaren zestig, sinds de vernieuwing van de liturgie van Vaticanum II gebeurd dat velen het gevoel hebben dat men in de liturgie minder of zelfs helemaal niet meer in aanraking komt met het mysterie, met het heilige?
a. Het verdwijnen van veel ‘taboes’.
Het heilige moet duidelijk afgescheiden zijn van het profane. Anders loopt het heilige gevaar te worden geprofaneerd, te worden ontheiligd. Daarom moet er tussen het heilige en het profane een corridor van beschermende maatregelen zijn. Ik noem ze voor het gemak maar taboes. Ze zijn op zich niet heilig maar omdat ze dicht bij het heilige staan, worden ze ter bescherming van het heilige, ook een beetje heilig en met eerbied omgeven.
Ik noem:
de kerk: die van huis van God tot huis van de gemeente geworden is (min of meer). Het taboe van het niet praten in de kerk is grotendeels weggevallen. In veel kerken wordt er voor en na de viering ruimschoots gekletst en niet alleen bij de in/uitgang.
de altaarruimte: was vroeger behalve voor de priester en de misdienaars taboe; ze was ook afgescheiden van de rest van de kerk door de communiebank. Nu heeft iedereen de neiging erop te lopen zonder enige eerbied of schroom. Ook het verblijf van koren op het priesterkoor, zelfs op de trappen van het hoogaltaar tot voor het tabernakel draagt bij tot een gevoel van ontwijding.
het altaar: nog heiliger is het altaar; men schuift het tegenwoordig vaak opzij vanwege een concert of het koor legt er tijdens de repetitie de partituren op om nog maar te zwijgen van de karakteristieke hoed van opa die tijdens de avondwake of de uitvaart op het altaar wordt gelegd.
de heilige vaten werden vroeger maar door beperkt aantal mensen aangeraakt. Nu bestaat daar rondom heen geen enkel taboe meer. Nog erger is het als het vaatwerk niet van profaan vaatwerk te onderscheiden is: glazen kelken en pitriet broodmandjes.
de kelkdoekjes die direct met de eucharistie in aanraking waren geweest werden apart gewassen. Dat gebeurt praktisch niet meer.We zouden de zaken die met het heilige te maken hebben weer meer als heilig moeten behandelen. Zonder nu direct de suisse weer tot nieuw leven te willen roepen, zou ik wel willen pleiten voor meer eerbied in Gods huis. Het zou misschien raadzaam zijn de cancelli weer in te voeren; dat was in de oudchristelijke en middeleeuwse kerk de afscheiding tussen kerk en altaarruimte. We zouden koren in en buiten de liturgie uit de altaarruimte moeten weren.
b. De viering met het gezicht naar het volk
Vooraf wil ik stellen dat het Concilie niets zegt over de Mis met het gezicht naar het volk. Pas na het Concilie zijn overal altaren opgericht waaraan met het gezicht naar het volk kon celebreren.. Toch wordt het door velen beschouwd als een van de belangrijkste vruchten van de vernieuwing. Ik waag echter ten zeerste te betwijfelen of dit een positieve vrucht is. Ik denk dat het duidelijk is, dat in de geschiedenis van de Kerk de gebeds- en celebratierichting nooit richting volk is geweest. De gebeds- en celebratierichting was het Oosten, richting opgaande zon, richting verrezen Christus. De meeste kerken waren georiënteerd, met de altaarruimte naar het Oosten gericht. En in een kerk. die door omstandigheden niet georiënteerd was, richtte de priester zich niet naar het volk maar naar de ingang, naar het Oosten en volgens Louis Bouyer, ook door kardinaal Ratzinger geciteerd, keerde het volk zich in dezelfde richting zodat beiden in dezelfde gebedsrichting baden. In de liturgie kent de Kerk van oudsher geen “gebedskring”. Men is tijdens het gebed en het offer naar Oosten, naar God gekeerd. Zo is het in alle katholieke en orthodoxe liturgieën van het Oosten nog steeds. Het “met het gezicht naar het volk” sluit niet aan bij de eeuwenlange traditie van de Kerk. Het benadrukt wel het “samen maaltijd houden” maar dat is maar een magere beschrijving van het gebeuren. Het offer dat aan God opgedragen wordt, komt veel minder duidelijk tot uiting. Ratzinger zegt: “Door de viering met het gezicht naar het volk vormt de gemeenschap een in zich gesloten kring. Zij staat – naar de vorm – niet meer naar voren en naar boven open, maar sluit zich in zichzelf op. De gemeenschappelijke toewending naar het Oosten was geen “Viering naar de muur toe”, betekende niet dat de priester zijn rug naar het volk toekeerde. Want zoals men in de synagoge samen naar Jeruzalem keek, zo richtte men zich hier gezamenlijk ‘tot de Heer’.” Ik vind met de huidige paus – en ik heb dat van het begin af aan gevonden – dat de verandering van celebratierichting niet de viering van het mysterie heeft bevorderd maar ernstig heeft afgezwakt..
Ook het feit dat men alles wat er op het altaar gebeurt moet zien, is zeker geen gegeven van de traditie. De sacrale handelingen worden nu als het ware voor de ogen van de toeschouwers voltrokken. In tegenstelling tot de discretie die in de oosterse kerk ook nu nog bewaard wordt en die ook tot voor kort eigen was aan de westerse liturgie, wordt het sacramentele helemaal niet verborgen en daardoor beschermd. Het gevolg is dat het in de alledaagsheid, ja in de banaliteit wegzinkt. Aldus de socioloog en psychoanalyticus Alfred Lorenzer. Ratzinger vindt het moeilijk om alles meteen weer om te bouwen. Dat zou teveel onrust in de Kerk veroorzaken. Hij pleit voor het plaatsen van een groot kruis midden op het altaar als gemeenschappelijk blikpunt voor de priester en de gelovigen om toch gericht op de Heer en niet op elkaar te bidden en te vieren. Met deze overweging is natuurlijk ook ten nauwste de bouw en inrichting van de kerken verbonden. Het is dus zeer de vraag of de gesloten ronde vorm, stoelen die rond het altaar zijn opgesteld, de mysterieviering bevorderen. Zouden we om echt te kunnen vieren wat de Kerk wil vieren niet terugmoeten naar de lengterichting waarbij het volk zich bij het vieren van de mysteries aansluit bij de priester en samen met hem openstaat voor Gods geheimen en samen met hem bidt tot God.
c. Liturgievernieuwing te abrupt
De liturgie als draagster van het mysterie, van de magnalia Dei kent weliswaar ontwikkeling, maar die ontwikkeling dient geleidelijk aan te verlopen, welhaast ongemerkt. Het heilige is namelijk in principe niet maakbaar of manipuleerbaar. Als een ontwikkeling als te abrupt ervaren wordt, doet dat afbreuk aan het mysteriekarakter van de viering. Ook kardinaal Ratzinger heeft geconstateerd dat de liturgievernieuwing na Vaticanum te abrupt is gebeurd. Reeds in 1977 zei hij in Communio: “Tegelijk moet men bij alle voordelen van het nieuwe Missaal kritisch vaststellen, dat het werd uitgegeven alsof het een door professoren nieuw vervaardigd boek, en niet een fase in een voortgezette groei was. Zoiets is in deze vorm nog nooit gebeurd”. En het abrupte is nog eens versterkt doordat de feitelijke vernieuwingen, allereerst in ons land, maar nu zo langzamerhand in vele landen, veel verder gingen dan de officiële vernieuwingen. Dat vaak op zogenaamde pastorale gronden. Hiervan zegt kardinaal Ratzinger: “Even foutief zijn archeologisme en pastoraal pragmatisme, dat overigens vaak een pastoraal rationalisme is. Beide zou men een onheilige tweeling kunnen noemen”.
Het gevolg is wel geweest dat voor veel gelovigen wat tot voor kort heilig was, ineens afgeschaft of met voeten getreden werd. Bij velen is een zekere vervreemding opgetreden. Velen ook voelden zich bedrogen. Ik heb zoveel mensen horen zeggen: ze hebben ons vroeger iets wijs gemaakt. Wat vroeger heilig leek te zijn was het opeens niet meer. Deze reactie ligt niet aan de uitwassen alleen. Ook de officiële liturgievernieuwing geeft hiertoe aanleiding.
d. Te veel wordt aan de priester overgelaten
Thomas Pott, monnik van Chevetogne van de Oosterse Ritus, heeft eens op een symposium voor het Genootschap voor Liturgie over actieve deelname het volgende gezegd. In veel kerken in het westen zie je voor de Mis de mensen in de kerk met elkaar praten. Ze concentreren zich niet op de mysteries, op de ontmoeting met God. Dan komt de priester binnen en zegt: ‘goede morgen allemaal, fijn dat u er weer bent ondanks het kwaaie weer’. Dan is echte actieve deelname meer mogelijk. Alles is platgeslagen. Het mysterie is weg. De nieuwe liturgie verwacht van de priester inleidingen en monitiones. Sommigen maken daar dan ook ruim gebruik van. En banaliteit is dan allerminst uitgesloten. Iets smakeloos is sinds het Concilie de liturgie binnengedrongen: de jovialiteit, de gemoedelijkheid van de celebrant jegens de gemeenschap. Daardoor is door de postconciliaire liturgie aanmerkelijk klerikaler geworden dan vroeger toen de priester van meet af aan alleen maar als dienaar optrad van wat gevierd werd en veel terugtrad achter de voorgeschreven woorden en riten.
Ik pleit voor het afschaffen van inleidingen, monitiones e.d. of minstens het zwaar terugdringen ervan. De homilie als eigen inbreng van de celebrant lijkt me ruim voldoende. In dit verband zou ik ook willen pleiten voor gestileerde voorbeden in een litanie-achtige vorm zoals die ook het Oosten gebruikelijk is. Dat hoeft niet aan de actualiteit van de voorbede afbreuk te doen maar bewaart ons wel voor al te persoonlijke gebedsoprispingen van de priester of een werkgroep met alle morele aansporingen of veroordelingen van dien.
e. Te veel keuzemogelijkheden
Met de invoering van de het nieuwe missaal is er een grote rijkdom aan gebeden ontsloten. Denk maar aan de grote rijkdom van de talrijke prefaties. Maar tegelijkertijd is er een grote keuzevrijheid ontstaan. Dit geldt met name door de week. De priester kan uit zoveel misformulieren en lezingen kiezen dat een missaal voor de gelovige nauwelijks zinvol is. Terwijl de Byzantijnse Kerk maar twee eucharistische gebeden heeft die gebonden zijn aan bepaalde liturgische vieringen en de Latijnse Kerk meer dan duizend jaar slechts één canon heeft gebruikt, kunnen we in Nederland kiezen uit twaalf waarvan de meeste nog verschillende varianten hebben. Met deze grote variatiemogelijkheid is de viering van het mysterie mijns inziens niet gediend. Ik pleit voor het terugbrengen van het aantal eucharistische gebeden en als men er meerdere wil behouden deze los te maken van de keuze van de priester en ze uitdrukkelijk te binden aan bepaalde liturgische tijden of feesten. Hierbij wil ik ook nog wel opmerken dat het uiterst merkwaardig is dat de Romeinse canon die het mysterie van de eucharistie eeuwenlang heeft gedragen in de meeste parochies nooit meer gebeden wordt en nooit gekozen wordt in de boekjes van Gooi en Sticht of Heeswijk.
De grote, en soms zelfs voor veel priesters, onoverzichtelijke keuzemogelijkheden hebben er, denk ik, mede toe geleid dat de liturgie als “maakbaar” werd beschouwd: naast de vijf mogelijkheden die het missaal biedt, heb ik nog wel een betere of pastoraal meer verantwoorde zesde.
f. Stilte in de liturgie
Beleving van het mysterie vraagt om stilte. U herinnert zich de ontmoeting van Elia met God op de Horeb. Daar was God niet in de storm en de aardbeving maar in de stilte van een zachte bries (1 Kon. 19). Vroeger werd het eucharistisch gebed daarom afgezien van de prefatie en de doxologie grotendeels in stilte gebeden. Kardinaal Ratzinger pleit voor het hardop bidden van de beginwoorden van de afzonderlijke gebeden waarop de rest in stilte volgt. Hij noemt dat een “gevuld zwijgen, dat tegelijk een luid en indringend roepen naar God is, een bidden vol van de Geest.”
f. De invoering van de volkstaal
De invoering van de volkstaal beschouwen velen, ook als men persoonlijk de liturgie in het Latijn is toegedaan, als een groot goed. Maar de invoering van de volkstaal heeft wel voor enkele problemen gezorgd die nog niet een twee drie opgelost zijn maar wel invloed hebben op de beleving van de eucharistie als mysterieviering. Het eerste probleem is de juiste vertaling. Het Latijn als een taal die door de eeuwen beproefd is en bovendien als dode taal niet al te zeer aan verandering onderhevig is, is uitermate geschikt als drager van het mysterie. Dan is het Nederlands waarin zich een liturgische taal nog moet ontwikkelen, veel riskanter. Met de oer-Nederlandse stelregel: “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg”, lopen we het gevaar een spraakgebruik te gaan hanteren dat te gewoontjes is (beker, tafelgebed) en geen recht doet aan het mysterie. We moeten de uitdaging aangaan gaandeweg een liturgische taal te ontwikkelen die tegelijk verheven en niet vervreemdend (psalmvertaling dames Gerhardt en van der Zijde) is.
Kardinaal Ratzinger voegt daar in zijn boek “Zout der aarde” (1996) aan toe: ‘In onze vorm van liturgie is er een tendens die volgens mij verkeerd is, namelijk de volkomen “inculturatie” van de liturgie in de moderne wereld. Ze moet dus nog korter worden en alles wat vermeend onbegrijpelijk is, moet eruit worden verwijderd; ze moet eigenlijk in een nog ‘plattere’ taal worden omgezet. Maar daardoor wordt de essentie van liturgie en liturgische viering fundamenteel verkeerd begrepen. Want in de liturgie begrijpt men niet eenvoudig op rationele wijze, ongeveer zoals ik een lezing begrijp, maar op veelzijdige wijze, met alle zintuigen en door het opgenomen worden in een feest dat niet door de een of andere commissie is uitgevonden, maar dat uit de diepte van millennia en in laatste instantie uit de eeuwigheid tot me komt.”
Een tweede moeilijkheid is de liturgische zang. De Latijnse viering met de voorgeschreven Gregoriaanse viering vormt een door de eeuwen heen gegroeide eenheid. In de plechtige, eigenlijk de normale, viering, wordt praktisch alles wat niet in stilte gebeden wordt gezongen. Ook dat de teksten (inclusief de Lezingen) en acclamaties op verhoogde toon gezegd worden, verhoogt het mysteriekarakter van de viering.
In een Nederlandstalige liturgie is dit alles nog veel minder mogelijk. De geschikte gezangen zijn er nog lang niet altijd. Men zingt naar mijn mening nog te veel liederen terwijl onze Latijnse traditie in de eucharistie nauwelijks liederen (hymnes) kent op enkele sequenties na. Er moet zich in die zin nog een eigen proprium voor de zon- en feestdagen in het Nederlands ontwikkelen. Daar worden nog te weinig pogingen toe gedaan. Het werk van em. pastoor Lesscher uit Hengelo die antifonale propriumgezangen voor de zondag heeft gecomponeerd is daarom alleen al een lofwaardige poging die misschien veel te weinig bekend is.
De bijdrage die de Vereniging voor Latijnse Liturgie aan deze ontwikkeling kan leveren, is het bevorderen van goed gezongen en goed gevierde Latijnse Missen zodat die een levend ijkpunt kunnen blijven voor een steeds betere Nederlandstalige liturgie.
g. Van rubricisme naar slordigheid
Het verwijt dat men vaak tegen de vroegere liturgische praktijk hoort is dat het veelal bestond uit formalistisch rubricisme. Het nieuwe missaal heeft maar weinig rubrieken. Die rubrieken worden slecht onderhouden. Uit vrees voor rubricisme is een heleboel niet geregeld en aan de willekeur van de celebrant overgelaten. Dat leidt bij sommige celebranten tot zeer slordig gedrag. Denkt u maar eens aan altaren die vol liggen met papiertjes en waar op de corporale het missaal ligt terwijl kelk en hostieschaal rondom het missaal zijn gegroepeerd, om maar te zwijgen van de pastoors die het tekstboekje met te kleine letters op de kelk leggen. Dat is het mysterie wat gevierd wordt onwaardig.
Ik pleit voor duidelijker rubrieken waardoor de viering minder afhankelijk is van de smaak of de wansmaak van de celebrant.
h. De vierende personen
Omdat God in de liturgie tot ons komt in menselijk handelen, zijn de handelende mensen voor de waardigheid van het mysterie van geweldig belang. Ook hier zou het een en ander kunnen verbeteren.
De celebrant: hij dient zich vooral waardig te gedragen zonder al te veel de aandacht op zich te vestigen. Hij is de dienaar van wat gevierd wordt, niet de hoofdpersoon. Hij dient de vereiste liturgische gewaden te dragen en de viering, ook de zang, zodanig voorbereid te hebben, dat deze als vanzelf kan verlopen.
De diaken: hij dient al zijn taken als dienaar aan het altaar zo volledig mogelijk te vervullen en de houdingen aan te nemen die voor hem voorgeschreven zijn. Meestal doen de diakens niet wat ze moeten doen of krijgen daar de kans niet voor. Denk maar aan de intenties van de voorbede.
De lectoren: zij dienen de lezingen goed voor te dragen of te zingen zonder zichzelf te prononceren maar wel zo dat het duidelijk is dat zij de lezing begrijpen.
Leken die communie uitreiken: zij staan zo dicht bij het mysterie dat de keuze van deze mensen geen afbreuk mag doen aan de heiligheid van de eucharistie. Op teveel plaatsen delen halfwas jongens en meisjes die alleen maar in de kerk komen als ze moeten dienen de communie uit. Of een toevallige moeder in een gezinsviering. Ik denk dat het een taak voor de bisschoppen is beter te regelen wie de communie uit mogen reiken en op welke voorwaarde. Dat is ook om het mysterie van de eucharistie te behoeden en gevaar van profanatie te vermijden.
Het koor: te vaak is het koor nog een te eigenstandig geheel en te weinig dienstbaar aan de viering van de mysteries. Niet wat de viering vraagt en wat passend is, maar wat wij mooi vinden en graag zingen is vaak de norm. Wat plaats en wijze van zingen betreft dragen koren al dan niet bij tot de heiligheid van de viering.
Het volk: er is in Nederland en België nog veel te doen aan bevorderen van de actieve deelname van de gelovigen vooral in de liturgische houdingen en soms ook in het zingen en acclameren. Belangrijk voor die actieve deelname aan het mysterie is ook een tijd van voorbereidend gebed en een tijd van stille dankzegging. Die zijn jammer genoeg bijna verdwenen.
Ik kom langzamerhand tot een einde. Ik heb aan het begin van deze voordracht gezegd, dat men langzamerhand weer meer zin krijgt voor het mysterie. Om dat ten volle tot zijn recht te laten komen, moeten we misschien toch wat meer terug naar de grote Traditie van onze Kerk. Ik heb daar onder andere met behulp van de gedachten van onze huidige paus wat richting willen wijzen.
Omdat u misschien mijn bijdrage wat al te kritisch vind wil ik besluiten met een citaat op de achterkant van de “Open brief over geloof en eredienst”, van de grote Frits van de Meer, 1973 en zijn woorden tot de mijne maken: Ik wil geen criticaster zijn. “Ik wil slechts deze of gene gelovige, die zich onzeker voelt een richting wijzen. Hem sterken in zijn aangeboren eerbied voor de mysteriën Gods.”
_________________________
1 Karel van Isacker, Ontwijding, Davidsfonds Leuven, 1989, blz. 9
2 Mgr. J.F. Lescrauwaet, Het mysterie in de Liturgie, Lannoo, Tielt, 1994, blz. 84
3 Mgr. J.F. Lescrauwaet, o.c., blz. 97
4 Joseph Kardinal Ratzinger, Der Geist der Liturgie, Herder, Freiburg-Basel-Wien, 2000, blz. 144-145
5 Joseph Kardinal Ratzinger, o.c., blz. 145
6 Joseph Kardinal Ratzinger, o.c., blz. 146
7 Joseph Kardinal Ratzinger, een boekbespreking bij ‘Alcuin Reid OSB, The Organic Development of the Liturgy Zie: www.ratzingerfanclub.com/organic_development.html
8 Joseph Kardinal Ratzinger, GdL, blz. 70)9 Alfred Lorenzer, Das Konzil der Buchhälter. Die Zerstörung der Sinnlichkeit, Frankfurt a. M 1984, blz. 194
10 Joseph Kardinal Ratzinger, de genoemde boekbespreking
11 Joseph Kardinal Ratzinger, GdL, blz. 185
12 Kardinaal Joseph Ratzinger, Zout der Aarde, Ten Have, Baarn